Acta Neerlandica 2
(2002)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||
Stanisław Prędota
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||
de omstandigheid dat hij zijn compilatiewerk in Slowakije heeft uitgegeven waar toen het Hongaars en Tsjechisch landstalen waren. Het Gazophylacium van Christophorus Warmer is in de Engelse, Hongaarse, Poolse, Slovaakse en Tsjechische bibliografieën van oude drukken opgenomenGa naar eind3. R.C. Alston en P. Grzegorczyk hebben het echter abusievelijk onder de meertalige woordenboeken geplaatst. R.C. Alston vermeldt daarbij echter oprecht het nooit zelf gezien te hebben en dit verklaart en verontschuldigt enigszins zijn foutieve classificatie. Het Gazophylacium behoort tegenwoordig tot de echte zeldzaamheden in de wetenschappelijke bibliotheken in Europa. Na langdurige speurtochten is het me uiteindelijk toch gelukt een exemplaar ervan in de Nationale Széchényi Bibliotheek in Boedapest te vinden (Signatuur: RMK I 1404/II). | ||||||||||||||||||||||
2 Christophorus Warmer, de bewerker van het GazophylaciumOpvallend is wat de biografie van Christophorus Warmer betreft voornamelijk het feit dat de Duitse standaard-biografieën hem geheel buiten beschouwing hebben gelaten. Zeer beknopte biogrammen van hem zijn echter wel in de Hongaarse en Slowaakse biografieën opgenomenGa naar eind4. De uitvoerigste gegevens over zijn levensloop kan men in het compendium van J.S. Klein naslaanGa naar eind5. Christophorus Warmer werd geboren in 1644 in Bolkenhain (Pools: Bolków, Latijn: Bulconis Fanum) in de omgeving van Liegnitz (Legnica), een klein stadje in Neder-Silezië, dat destijds tot Oostenrijk behoorde. Toen woedde in deze gebieden nog de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) die rampzalige gevolgen voor deze provincie had. Zijn vader Balthasar Warmer was rector van de plaatselijke school in Bolkenhain die ook door de jonge Christophorus werd bezocht. Later zette hij zijn opleiding in Breslau (Wrocław) voort en daarna studeerde hij godgeleerdheid aan de universiteit van Leipzig. Na het afstuderen in Leipzig keerde Christophorus Warmer vermoedelijk naar Neder-Silezië terug waar hij waarschijnlijk verschillende pogingen ondernam een passende betrekking te vinden. Met gelegenheidsgedichten tracht hij ook de aandacht en gunst te winnen van plaatselijke machthebbers en potentiële werkgevers, o.a. van hertog Leopold van Brieg (Brzeg) en hertog Christianus Ulricus van Oels (Oleśnica). Zijn po- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||
gingen bereikten echter niet het beoogde resultaat. Neder-Silezië was door de Dertigjarige Oorlog sterk getroffen en verwoest. Gedurende de oorlogshandelingen werd de bevolking gedecimeerd. De ontwrichte economie veroorzaakte het verval van vroeger bloeiende steden. De door verschillende maatregelen getroffen protestanten vluchtten massaal naar het buitenland. Ook Christophorus Warmer zag zich door de omstandigheden gedwongen zijn geluk in den vreemde te beproeven. Hij ging dus naar het door de Dertigjarige Oorlog gespaarde Slowakije dat toen tot Hongarije behoorde. Daar woonde reeds een welvarende Duitse minderheid en dit gaf zekere uitzichten op een voor hem geschikte betrekking. Zijn beslissing werd waarschijnlijk mede bepaald door het feit dat hij intussen getrouwd was. Daarvan getuigt de volgende autobiografische formulering in zijn gelegenheidsgedicht van 1681 waarop we nog verder zullen ingaan: Es sind nicht kleine Schmertzen, In Košice, de hoofdstad van Opper-Hongarije, werd Warmer in 1683 tot priester gewijd en onmiddellijk daarop begon hij ook als een predikant te werken in de Slowaakse kerk in het nabij gelegen dorp Klátov (Tokesch). Zijn kerkelijke loopbaan beloofde zich goed te ontwikkelen. Reeds rond 1691 werd hij tot archidiaconus en predikant van de Duitse parochie in Košice benoemd. (Het Duitse bevolkingsdeel in deze welvarende stad was toen toonaangevendGa naar eind6). Het Gazophylacium dat in hetzelfde jaar in Košice is uitgegeven vermeldt op de titelpagina trots zijn brandnieuwe functie: Artium Lib. & Lingv. Cultore & p.t. apud Cassovienses Ecclesiaste germanico. Een jaar later bracht zijn vrouw Rebekka een dochter ter wereld. Tijdens zijn op z'n minst tienjarige verblijf in Slowakije had hij een uitstekende gelegenheid om ter plaatse twee landstalen in zekere mate onder de knie te krijgen: het Hongaars en het Tsjechisch, talen die hij ook in zijn conversatieboek heeft opgenomen. Reeds twee jaar later, d.w.z. in 1693, verliet Christophorus Warmer echter Košice met een ons onbekende bestemming. Over de motieven van deze vrij onverwachte oververplaatsing naar een andere parochie kunnen we nu slechts gissen. Toen was hij pas 49 jaar oud. Wat zijn laatste levensjaren en zijn verdere activiteiten betreft, tasten we geheel in het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||
duister. Zodoende kunnen we ook niet achterhalen waar en wanneer hij overleden is. Christophorus Warmer is vooral compilator van het Gazophylacium en de bovengenoemde Hongaarse en Slowaakse bibliografieën en compendia vermelden ook slechts dit compilatiewerk van hem. In de Afdeling Oude Drukken van de universiteitsbibliotheek in Wrocław worden echter nog andere publicaties van zijn hand bewaard. Daarbij gaat het om drie kleine Duitse gelegenheidsgedichten die in Brieg (Brzeg) en Breslau (Wrocław) in Neder-Silezië zijn verschenen en die als het ware om den brode zijn geschreven:
Het eerste en derde gedicht zijn vrij typische barokke epicedia (treurliederen) op twee Neder-Sileziërs: op de als kind overleden Georg Wilhelm (1660-1675), hertog van Liegnitz (Legnica), Brieg (Brzeg) en Wohlau (Wołów) en tevens de laatste vorst van de Piastendynastie in Neder-Silezië, en op Anna Maria von Berg (1619-1681), vrijvrouw van Daupe en Leipe. Het tweede gedicht dat een uitgesproken vleiend karakter heeft is geschreven naar aanleiding van de naamdag van Christianus Ulricus, hertog van Würtemberg, Teck en Oels (Oleśnica) in Neder-Silezië. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||
3 De opbouw en inhoud van het GazophylaciumHet door Christophorus Warmer gecompileerde Gazophylacium is een vrij lijvig, maar nauwelijks verzorgd uitgegeven boek dat in totaal 315 bladzijden telt. Het heeft een opbouw die ook voor andere conversatieboeken van toen kenmerkend is. Vóór de parallelle dialogen in tien talen staat een korte inleidende proloog van 14 bldz. Daarop volgen op bldz. 17 t/m 50 beknopte en praktische richtlijnen die de uitspraak van het Pools, Frans, Hongaars, Spaans en Italiaans betreffen. Verder bevindt zich op bldz. 50-90 nog een zelfstandig grammaticaal gedeelte dat een reeks declinaties en conjugaties van alle opgenomen talen omvat. Het hoofdgedeelte van het Gazophylacium vormen echter acht hoofdstukken die bldz. 90-315 beslaan. In tegenstelling tot aan andere gesprekboeken is verder geen multilinguale woordenlijst toegevoegd. De tientalige proloog aan de lezer gaat van het belang van de kennis van vreemde talen uit. In deze samenhang wordt het Gazophylacium voornamelijk als een taalleerboek voor het zelfonderricht aangeprezen. Het is met name voor die gebruikers bestemd die beroepshalve en om uiteenlopende en voor de hand liggende praktische redenen iets te maken hadden met het buitenland en buitenlanders. Op bldz. 8 worden daarbij vier groepen van belangstellenden expressis verbis genoemd: kooplieden, hovelingen, soldaten en reizigers. Het is echter opvallend dat daar met geen woord wordt gerept over bijvoorbeeld studenten, ambtenaren, geestelijken en diplomaten. Zij werden immers nog geacht het Latijn machtig te zijn, dat destijds nog steeds als de lingua franca van de toenmalige elites in Europa gold. De beknopte uitspraakaanwijzingen die op de proloog volgen zijn in het Duits gesteld en ze zijn voor Duitstalige gebruikers bestemd. Daarbij wordt systematisch uiteengezet hoe men Poolse letters dient uit te spreken. Hetzelfde geldt ook voor het Frans, Hongaars, Spaans en Italiaans. Het valt te beklemtonen dat deze aanwijzingen voor het Pools, Hongaars, Spaans en Italiaans het aantal van twee of drie bladzijden niet overschrijden, terwijl ze voor het Frans 24 bladzijden omvatten. Meteen valt het echter op dat geen uitspraakregels voor het Engels, Nederlands en Tsjechisch worden verstrekt. Naar mogelijke oorzaken van deze omissie kan men slechts gissen. In het grammaticaal gedeelte kan men een vergaande invloed van de Latijnse grammatica vaststellen. Dit gedeelte beperkt zich slechts tot een paradigmatische presentatie van de verbuigingen van vijf substantieven | ||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||
(musa, dominus, auris, sensus, dies) en een adjectief (bonus) in het Duits, Pools, Tsjechisch, Nederlands, Engels, Latijn, Frans, Spaans, Italiaans en Hongaars. Verder vinden we daar - tevens in paradigmatische vorm - de vervoegingen van de werkwoorden esse, amare, habere en hun equivalenten in de negen talen. De eerste zeven hoofdstukken omvatten samenspraken in tien bovengenoemde talen: in het Duits, Pools, Tsjechisch, Nederlands, Engels, Latijn, Frans, Spaans, Italiaans en Hongaars. Deze volgorde van talen is vast en wordt in alle kapittels ook altijd consequent aangehouden. De hoofdstukken 1 t/m 7 zijn aan de volgende onderwerpen gewijd: een maaltijd, het kopen en verkopen, de schuldvordering, het reizen, de herberg, het opstaan en het koopmanschap. Opgemerkt dient te worden dat deze gespreksthematiek eigenlijk vrij beperkt is. Met name gaat het daarbij om onderwerpen die vooral voor kooplieden van praktisch nut konden zijn. Algemenere uitspraken beperken zich altijd tot nietszeggende formules of voorzichtig geformuleerde platitudes. Doorslaggevend lijkt daarbij de overweging te zijn om wereldlijke en kerkelijke autoriteiten met rust te laten. Het achtste hoofdstuk is voornamelijk aan de briefwisseling gewijd, maar bovendien vindt men er voorbeelden van enkele belangrijke handelsdocumenten. Hier zijn voorbeelden van particuliere en zakelijke brieven, huurcontracten, kwitanties, obligaties en ontvangstbewijzen opgenomen. Verder vinden we nog de toen in brieven toegepaste titulatuur, getallen, namen van jaargetijden en weekdagen. De praktische betekenis van dergelijke stukken voor kooplieden is duidelijk. Het Gazophylacium is weliswaar geen handboek van goede manieren, maar in de samenspraken worden steeds goede manieren in acht genomen. Alle vormen van onbeleefdheid en onfatsoenlijkheid worden strikt vermeden. Dit betreft ook de wat gewaagde, maar uiteindelijk mislukte verleidingspoging die een wellustige oudere koopman bij een braaf kamermeisje onderneemt (bldz. 210). Te beklemtonen valt hier echter de vergaande schatplichtigheid van de dialogen in het Gazophylacium. De Nederlandse samenspraken aldaar vertonen - op enkele, meestal onbeduidende kleinigheden na - een bijna letterlijke overeenkomst met die in de Colloquia et dictionariolum septem linguarum van 1616. De Poolse dialogen zijn echter niet aan het zestalige conversatieboek Hexaglosson dictionarium cum multis colloquijs pro diversitate status hominum, quotidie occurrentibus schatplichtig dat in 1646 in Warschau bij de uitgeverij van Petrus Elert is verschenen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||
De teksten van de samenspraken en het ortografisch-grammaticale gedeelte in het Gazophylacium blijken uit verschillende bronnen afkomstig te zijn. Dit probleem dient echter nog nader onderzocht te worden. Vermeldenswaardig is in deze samenhang een lichte ‘couleur locale’ van het Gazophylacium die Neder-Silezië, de geboortestreek van Christophorus Warmer, betreft. Zo wordt in hoofdstuk 5, eigenlijk slechts terloops, Breslau (Wrocław) genoemd in een gesprek van twee kooplieden. In kapittel 8 vernemen we wat meer over de welbekende renaissanceresidentie ‘De gulden Kroone’ op de Markt in deze stad. Bovendien wordt daar ook nog Brieg (Brzeg), de residentiestad van de Neder-Silezische hertogen van Legnica, Brzeg en Wołów, vermeld.
De typografische opbouw van het Gazophylacium, die van de vakmanschap van de boekdrukkers in Košice getuigt, is gebruikersvriendelijk te noemen. De Duitse, Poolse, Tsjechische, Nederlandse, Engelse, Latijnse, Franse, Spaanse, Italiaanse en Hongaarse samenspraken staan daarbij in parallelle verticale kolommen. Bij het drukken van Duitse, Poolse, Tsjechische en Nederlandse dialogen is altijd de fractuur toegepast. Samenspraken in de overige zes talen zijn in de antiqua gedrukt. Dit betreft ook de brieven en zakelijke teksten in kapittel 8. In het Gazophylacium zijn de belangrijkste taalfamilies en talen van het Oude Continent vertegenwoordigd. Het mag wel symbolisch heten dat een dergelijk pan-Europees taalleerboek juist in Midden-Europa is uitgegeven. | ||||||||||||||||||||||
4 Inleidende opmerkingen bij het taalgebruik in het Nederlandse gedeelteIn het eerste deel van het Gazophylacium ontbreken aanwijzingen voor de uitspraak van het Nederlands, maar in het grammaticale gedeelte (bldz. 50-90) is het Nederlands wel in aanmerking genomen. Daarin is een vergaande invloed van de Latijnse grammatica te constateren. Vijf zelfstandige naamwoorden wier verbuiging hier gepresenteerd wordt, d.w.z. de konste, de heere, dat ore, de sin, de dach, zijn equivalenten van vijf Latijnse substantieven die vijf Latijnse declinaties vertegenwoordigen: I. musa, II. dominus, III. auris, IV. sensus en V. dies. Deze equivalenten zijn echter toevallige verzamelingen ten opzichte van de grammatica van het Nederlands. Voor deze zelfstandige naamwoorden heeft Christopho- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||
rus Warmer grammatische vormen aangegeven die beantwoorden moesten aan zes Latijnse naamvallen in het enkelvoud en in het meervoud. Daardoor heeft hij echter de verbuigingsparadigma's van het Nederlands bovenmatig uitgebouwd. Daarop volgt het verbuigingsparadigma van het adjectief bonus en zijn equivalenten in negen levende talen, daaronder ook in het Nederlands. Daarbij worden drie genera, twee numeri en zes casus aangegeven. Dit bovenmatig uitgebouwde verbuigingsparadigma is echter inadequaat voor de grammatica van het Nederlands van toen. In aansluiting daaraan vindt men de werkwoorden esse, amare en habere en hun equivalenten in negen opgenomen talen, waaronder ook in het Nederlands. Het paradigma omvat bijna alle vormen van de Latijnse vervoeging (voor esse en habere slechts in het actief en voor amare ook in het passief). Voor deze vormen zijn min of meer geschikte equivalenten in deze talen aangegeven. Het Nederlandse gedeelte in hoofdstukken 1 t/m 8 van het Gazophylacium is - zoals eerder vastgesteld - verregaand schatplichtig aan de bovengenoemde Colloquia et dictionariolum septem linguarum van 1616. De Nederlandse tekst van deze Colloquia is echter verre van uniformiteit. Uit de levensloop van Christophorus Warmer blijkt duidelijk dat hij nooit in de Lage Landen is geweest. Niet ongegegrond is dus de veronderstelling dat hij het Nederlands niet machtig was. Als compilator van het Gazophylacium was hij zodoende niet in staat de Nederlandse tekst te uniformeren. Daardoor kan men dus ook het feit verklaren dat bepaalde woorden op verscheidene plaatsen orthografische, fonische of morfologische doubletten vertonen. In de 17de eeuw was er nog geen sprake van eenheid van spelling. Het is dus niet verwonderlijk dat verschillende spellingsdoubletten bijzonder talrijk zijn. Daartoe behoren o.a. brenger: brengher Dauid: David, drije: drye, ghemein: ghemeyn, gheraken: geraken, gheuen: gheven, gheulochten: ghevlochten, God: Godt, herberge: herberghe, huis: huys, iae: jae, ic: ick, iaer: jaer, jemandt: yemand, merct: merckt, neue: neve, partije: partye, schuldich: schuldig, seuen: seven, sijn: syn, stuiver: stuyver, tijt: tijdt, uren: vreb, uut: wt, vrient: vriendt. Inconsequent is ook het hoofdlettergebruik bij zelfstandige naamwoorden. Talrijke evidente drukfouten zijn daardoor te verklaren dat de uitgeverij van Johannes Klein in Košice vermoedelijk over geen corrector beschikte die het Nederlands machtig was. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||
Zeldzamer kan men fonische doubletten tegenkomen, bijv. borse: beurs, emmers: immers, huer: uur, laetsten: lesten, paert: peert, schencken: schincken, sendet: seyndt. In tegenstelling tot paert: peert vertonen eerweerdich, gheerne, herdt, leeg, leersen, neersticheyt, quellijck, steert, weert echter geen varianten met <ae>. Ook bermherticheyt, Bertelemeus, dempich, kemmen, lanterne, merct, swert, werm hebben geen doubletten met <a>. Tevens is het opvallend dat men bij diere ‘duur’ en vier ‘vuur’ geen varianten met <ue> tegenkomt. Morfologische doubletten, bijv. en: ende, heeft: hevet, moecht: meughet, op: oppe, ses: sesse, waerom: waeromme, wt: wte zijn echter erg zeldzaam. Bij sommige plaatsnamen in het Nederlandse gedeelte is een duidelijke interferentie van het Duits vast te stellen. In plaats van Polen, Silesie, Sweden, Weenen vindt men daarin Pohlen, Schlesien, Schweden, Wien. Hetzelfde betreft ook enkele van plaatsnamen afgeleide adjectieven. In plaats van Boheemsch, Pools komen daarin Boemisch, Polnisch voorGa naar eind7. Typisch voor het Nederlands in het Gazophylacium zijn bovendien nog twee kenmerken.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||
|
|