| |
De droomende Boer.
Ik ben een Boer uit Waterland,
Nooid zo gevonden in de Krand,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Ik maak my zelf zo groot,
Dat 'k aan de Sterren stoot,
Dan maak ik my weer als een Muys
Of kleinder als een Vlooi of Luys,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Kan zonder Voeten gaan,
'k Zie zonder Oogen ongemeen,
En tap wel Melk uit eene Steen,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Ik spreek ook zonder tong,
'k Sny met een Mes van houd of been
Door Lood, door Yzer, Staal en Steen,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Eens 's Jaars de Wereld rond,
Ik vlieg gelyk een Oyevaar,
Van 't eene Landschap na het aêr,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
| |
| |
Van Pot-Aard maak ik Glas,
Van Kaars-Smeer spin ik Vlas,
Van Vlas weef ik weer Porcelyn,
Van Water maak ik spaanse Wyn,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Maak van een franse Raap
De grootste en mooiste Aap,
Van graauw Papier maak ik zeer kloek
Het allerfynste Neteldoek,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Maak van een Varkens blaas
Ik giet ook uit een Duive Ey
Wel honderd ming'len Reyst en Bry,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Maak van een Water-Slak,
En van de kleinste Mier een Leeuw,
En doe hem gieren als een Spreeuw,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Maak van een Swavelstok
Het grootste Hoender Hok,
En van de Pooten van een Kraan
Krek twaalf Hennen, en één Haan,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Schel van een Zuyker Peer
'k Maak van een Notedop een Hoed,
Nog grooter als hy wezen moet,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
| |
| |
'k Smeê van een Vosse Staart
Het beste Oorlogs Swaard,
En van het kopje van een Speld,
Maak ik beget een groot stuk Geld,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
ô 'k Maak van Mostard-Zaat
En 't geen ik wel vergeten zou,
Ik maak een Vryster tot een Vrouw,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Myn Paard is gauwer als een Slak,
Niet op den duur, maar voor een rak,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Door Lucht en Wolken heen,
Ik draag de grootste Oliphant,
Als waar 't een Vlieg maar op myn hand,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
Ik tap uit eene blauwe Druyf
Ik weet heel krek myn linker Schoen
Wel aan myn rechter Voet te doen,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Maak van een kleine Piek
En van één Telhoud weer een Zaag,
En van een Bef de mooste Kraag,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
| |
| |
'k Speel op de Lier of Fluyt,
Van Amsterdam in Spanjen hoord,
'k Maak van myn haair wel Trommel-Koord,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Spreek allerhande Taal
Als Jis, Bonsjour en Servis Heer,
Doch weet, ik kan nog wel vry meer,
Dat 's raar, dat 's raar, let op de Tovenaar.
'k Schaaf nooid geen eiken Houd
Of 't werd zoo datelyk Goud,
Al schoon ik maar een Buffel draag,
Gestoolen door my in den Haag,
Dat 's raar, dat 's raar, myn naam is Tovenaar.
'k Tap leugens by de Pond,
Ik ben de Broeder van myn Broer,
Een gekke Karndemelks Boer,
Dat 's raar, dat 's raar, nogtans een Tovenaar.
|
|