de drie andre belet wierd, zeggende: hoe wat wilt gy doen? gy zult geen van driën van daag een stuyver betaalen, (het was hun meening ook niet) waarop de derde als kwaadschynende tegen de Jonge zeide: ik verbieden u van die Heeren een duyt te ontfangen, de vierde ging in een hoek, en hield zig of hy het geld voor het gelag afpaste, dat door een andre wederom wierd belet. De Jonge stond verslaagen en wist niet tot wie hy zig keeren, of wie hy gehoorzaamen zoude, vermits de beleefdheid van den een om voor den anderen, (zo 't scheen) te willen betaalen, van de een grooter dan van de andre was; maar een van de vier Gasten zeide myne Heeren, laat ons vermits wy alle wille betaalen, zien wie volgens het lot moet betaalen, en dat op deze wyze, de Jonge zulle wy blin-doeken, en de eerste die hy van ons vieren krygt zal betaalen; dat is goed gevonden zeide een andre, men bond een Zervet voer de oogen van de Jonge, draayde hem drie à viermaal rond in de Kaamer en lieten hem doen zoeken, terwyl den eene voor en de andre na de Kamer; ja zelve het Huis (zonder te betaalen uitgingen). De Jonge die al zogt zeide gy houd u wel stil, ik hoor of verneem niemand; de Waard die terwyl de Jonge zogt t'huis kwam, trad in de Kaamer, en wierd door de Jonge gevat, die daar op overluid uitroep: gy