gaat, moet ik hondert Kroonen hebben, van over vyf Jaaren, als wy met ons twaalve naar Milaanen in Gezelschap gereist waaren, en daar in het Logement de drie Kooningen t' huis laagen, en hy Gelt van doen hadde, maar vermits ik het briefje verlooren heb en hem in zo lange niet gezien hebbe, derve ik hem om die zomme niet manen. De Fielt die met open ooren luisterde, gong na het gehoord te hebben dien Heer na, en zag hem by een Procureur ingaan, de Knegt van gemelde Heer aan de Deur hem wagtende, wierd door de Fielt gevraagd, hoe is de Naam van uwen Heer, de knegt zeide François, hy schreef de Naam uit vrezen van dezelve te vergeeten op, en vernam dat het een welbegoed Man was, de Kooplieden hadde doen de gewoonte dat zy in 't Hof van het Paleis vergaderde, waar ook gemelde Koopman François met eenige Heeren sprak, deeze Fielt groete hem zeer eerbiedig, vraagde hem naar zyn Gezondheid, dezen Heer hoewel hy hem niet kende, liet niet na om dezelve bewyze van Vriendschap aan hem te betoonen, de Fielt vraagde of hy hem niet kende, den Koopman zeide van Neen, maar zo veel my voorstaat hebbe ik u egter meer gezien. Ik zal het u zeggen waar het geweest is, zeide onze Fielt, mogelyk zult gy het u dan kunnen herinneren, weet gy niet hoe wy voor