Keizer Augustus aardig beloond.
Zeker Poëet die dagelyks ter plaatzen daar Augustus passeerden, zig liet vinden, zoekende gelegenheid om dien Vorst een Punt-Dichtje te prezenteeren, op hoope van een goede beloninge; hy die eindelyk daar toe geraakte, overhandigde het den Keizer, die na het geleezen te hebben goed vond hem in plaats van met geld te beloonen, een diergelyke Punt Dichtje te overhandigen, om dus met hem eens te Schersen, gelyk hy zelve in Perzoon volbragt, den Poëet het Versje van Augustus geleezen hebbende, taste haastig in zyn Zak, bood den Vorst ter vergelding van zyne Arbeid een gering stuk Gelds aan, met byvoeginge van deeze woorden. Het geene ik u geef komt met uwe Majesteids Grootheid niet over een, doch myn macht strekt niet verder. Welk antwoord en gedrag den Keizer zo voldeed, dat hy begon te lachen, en den Dichter een prezent van groote waarde deed. Een aardige vrypostigheid vermag veel.