het wat laag en vogtig was, zo dat daar veel Eempjes zo zy die noemen, dog wy noemen die wel Miertjes in waaren, den Preekheer gong op zyn Sootje zitten, de Eempjes de warmte gewaar wordende, kroopen zonder versuim alle na boven, ja veelen in zyn Broek, waar door hy dan hier dan daar zo schrikkelyk krabden en schurkte dat het vreeslyk was, eindelyk het niet langer kunnende harden, riep hy zeer verbaast, myne Toehoorders ik hebbe zeer stichtelyke woorden in myn Mond, maar de Duivel in myn Broek einde. en sloot dus zyn Preek.