[1 Willem van Oranje]
1Willem van Oranje, de stamvader van het eerste geslacht, dat over het prinsdom regeerde, paladijn van Karel de Grote, legendarische held van een Oudfrans riddergedicht, een chanson de geste. Daar heet hij Guillaume au court nez, d.i. Willem met de korte (afgehouwen) neus; verbasterd tot Guillaume au cornet, d.i. W. met de hoorn. Vandaar de hoorn op het wapen van Oranje. Van de Ned. vertaling van het gedicht zijn maar 400 regels over: de graaf, monnik geworden, op inkoop voor 't klooster uit, door rovers overvallen. De monnik is evenwel nog een echte vechtersbaas in de trant van de Karelromans; deze Willem rukt een paard een poot uit, om er zijn vijanden mee te verslaan.
De vertaling is van Claes van Haerlem, Ver Brechten sone, die spreekt van Willem van Oringen. Historisch staat vast, dat deze Willem, graaf van Toulouse, ± 804 in een klooster ging te Gellone in de Cevennes; in dat klooster werd het ‘Leven van den heiligen Willem’ ± 1125 in 't L. opgesteld. Volgens Bédier hebben jongleurs (reizende zangers) de stof van het ridderdicht uit die Vita geput.
De fragmenten uitgegeven door Willems 1843 en door Kalff in de Epische Fragmenten, 1885. En bewerkt door Alberdingk Thijm in de Karolingische Verhalen.