Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Jan Vos]Vos, Jan -, 1620-'67, glazenmaker te Amsterdam, werd 1641 plotseling beroemd door zijn treurspel Aran en Titus, waarmee Van Baerle hoog wegliep. (zie daar.) Zo werd Vos bekend met Hooft en Vondel en Huygens; hij werd 1647 regent van de Schouwburg. Hij werd de beschermeling van Joan Huydecoper van Maersseveen en was thuis op diens buiten Goudestein aan de Vecht, maar als huispoëet, de eerste in onze geschiedenis van de nieuwe tijd. Hij is een navolger van Hooft en Vondel. Hij heeft voor zijn Aran en Titus misschien geput uit een spel Andronicus, nu verloren, van Adriaen van den Bergh, een bewerking van een E. stuk, dat ook aan Shakespeare de stof gegeven heeft. (Deze v.d. Bergh was rederijker te Utrecht, die ook zijn Jeronimo uit het E. vertaalde, 1621, nl. naar Thomas Kyd, en ook zijn Polidoor, 1622. In 1639 trad hij met een E. troep als toneelspeler op.) Door zijn Aran en Titus werd Vos de voornaamste vertegenwoordiger van het pseudo-classicisme van Seneca. Doch hij overdreef met zijn ‘kunst- en vliegwerk’ en werd daardoor de eerste man van de nieuwe romantische school. Veel realistischer is zijn Klucht van Oene, 1642, in het vrije rederijkersvers, een van zijn beste stukken: Een maatelooze klucht
is recht op maat gemaakt.
| |
[pagina 583]
| |
In kleurige volkstaal, maar ook met grove scheldwoorden en vuile aardigheden. Met treffende beeldspraak. Als hy uytging, zo zeyde zen vaer:
‘Kyeren, ik laet men haan uyt,
elk bewaar zen hennen.’
Jan Vos leefde mee met de grote gebeurtenissen en de grote persoonlijkheden van zijn tijd. Op 't ‘Huis te Muide’ dichtte hij een vers op ‘juffrouw Tesselschade,’ 1644. Als R.K. verdedigde hij Vondels Maria Stuart. Hij bezong de Vrede van Munster, de Eerste Engelse Oorlog, De Zeekrijgh, 1653; de Inwijding van het stadhuis van Amsterdam, het Ontzet van Koppenhaven, 1659, de Zeetocht van Joan de Witt, 1665, de Scheepskroon van De Ruyter en Tromp, het bestuur van Jan de Witt. Sedert de viering van de Vrede van Munster zorgde Vos voor de ‘vertoningen,’ zie daar. In 1648 werkte Samuel Coster nog mee. Daarna was Vos de man van ‘toneelen, zeegebogen, blyde incomsten en staacywagens’ bij feestelijke gelegenheden en in de Schouwburg, b.v. bij het spel van 't Ontzet van Leiden, bij Vondels Lucifer en Jeptha; de beschrijvingen zijn opgenomen in zijn verzamelde werken. In zijn Berecht voor Jeptha keerde Vondel zich tegen het romantische spel van Jan Vos en daarna was het met de vriendschap uit. Vondels spelen: Elektra, Gebroeders, Salomon verdwenen van het toneel; Antonides schrijft, dat voor Vondels overige stukken Jan Vos de rollen gaf aan onbekwame spelers, die in oude kleren moesten optreden. Jan Vos was in die wereld een aanzienlijk man geworden. Zijn dochtertje legde de eerste steen van de verbouwde Schouwburg, 1664; hij zelf dichtte bij de opening in 1665 Inwijding van de Schouburg. Zijn roem steeg nog in hetzelfde jaar met zijn drama Medea, gedrukt 1667. Daarin wordt de hoofdpersoon voorgesteld als een bloeddorstige, krankzinnige tovenares, een parodie op de stukken van Seneca, met veel verandering van toneel, vuurwerk en kunst- en vliegwerken. Met een voorrede, gericht tegen Vondels Jeptha. In die voorrede verdedigt Vos de stelling: Het zien gaat vóór het zeggen. En zijn stuk is een volslagen kijkspel geworden, waarbij de juist aangeschafte toneelmachine goede diensten bewees: Hier ziet gy stieren in 't gebergt in Jazons toom,
Daar hanght het gulde vlies vol luyster aan een boom,
Gins strijden broeders om elkander te verovren.
Jan Vos was bij al die romantiek tevens bij uitstek een naturalistisch dichter, zodat ook de mannen van Nil Volentibus zijn opvatting bestreden. Alle de Gedichten van Vos werden verzameld en uitgegeven door J. Lescaille, 1662, met lofdichten, o.a. van Constanter, Henricus Bruno, J. de Decker en van Lescaille zelf: Hy spreekt geen taal dan Duits:
Hy zag nooit Hooge Scholen;
En leert geleerde liên,
die in de rijmkunst dolen.
Een zeer bijzondere afdeling in deze gezamenlijke werken vormen de 755 puntdichten. De werken waren opgedragen aan Joan Huydecoper Jr., die in 1661 zijn vader als beschermheer was opgevolgd. Medea werd ‘toegeëigent’ aan Kornelis Witsen, burgemeester van Amsterdam. Proefschrift over Jan Vos door J. Worp, 1879. |
|