Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[poëtiek]poëtiek, de leer der dichtkunst, opgesteld door de Klassieken, leerschool voor de Europese volken sedert de Renaissance. Daniël Heinsius gaf in 1611 Aristoteles' Poëtiek uit, in het L. vertaald en hij gaf in zijn eigen L. de voorschriften van Aristoteles weer in zijn De Tragoediae Constitutione. Zijn voorbeelden ontleende hij aan de Gr. treurspeldichters en verder aan Seneca en Horatius. Vossius schreef er twee L. werken over, die als een wetboek golden. Naast die klassieke opvattingen kwamen nieuwe op. Sir Philip Sidney schreef in het E. zijn Apology for Poetry (Dichters Verdediging), vertaald en bewerkt door Rodenburg als Eglentiers Poëtens Borstweringh, 1619. Hieruit is ook de invloed te zien van Lope de Vega's Sp. werk over de nieuwe toneelspelkunst. Hooft schreef over de Waerdicheit der Poësie, 1610. Daarop volgde Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste, 1650, een ‘ruwe schets’, onder invloed van Horatius, maar met heel veel van hem zelf, o.a. de verdediging van de moedertaal. De mannen van N.V.A. stelden in 1669 hun Onderwijs in de Tooneel-Poëzy samen, ook naar Horatius, doch vooral een verdediging van het nieuwe Frans-klassieke drama. Tegen hun navolgers, de Dichtgenootschappers, keerden zich de Poëtische Spectator van Bellamy, 1784-'86, en Hoffhams Theorie der Nederduitsche Poëzy, 1788. Van 1796 is Het Werktvvgliike der Dichtkunde van L. v. Santen. In 1768 was L'Art Poétique van Boileau vertaald met zijn hoge opvatting van poëzie, maar ook met zijn eerbied voor de regels van de dichtkunst der Renaissance, dus met de verdediging van het oude. Daarnaast en er tegenover Van Alphen en De Perponcher; zie daar; verder Bellamy, Kinker, Brender à Brandis en Van der Palm. Teylers Tweede Genootschap schreef 1781 een prijsvraag uit over de regelen der dichtkunst; bekroond werd Jeronimo de Bosch. Van bijzondere betekenis waren de Verhandelingen en Brieven van Feith; zie daar. Verder zijn Raad aan eenen jongen dichter. In 1793 begon hij met Kantelaar de Bydragen tot bevordering der Schoone Kunsten. Bilderdijk hield het vooral met de klassieken. In De Kunst der Poëzy betoogt hij, dat het gevoel de bron der dichtkunst is: ‘Godsdienst, Waarheid, Deugd en 't Schoone zijn een’. Naast de klassieken had Bilderdijk oog voor de Middeleeuwen; hij gaf fragmenten uit van de ridderpoëzie en met J. Steenwinkel bezorgde hij de derde partie van Maerlants Spieghel. Ook in zijn Gesch. des Vaderlands is grote liefde voor de M.E. Paulus van Hemert gaf 1804 zijn Redevoering over het Verhevene uit. Van 1780 is de vertaling van de Poëtiek van Aristoteles; Lessing had aangedrongen op terugkeer tot de bron. Brederode kwam weer in achting door het geschrift over de Klugtspelen van Van Hasselt; zie daar. Zie verder Gesch. der Ned. Letterkunde, Gids, Nw. Gids, Kloos, Verwey, Adama van Scheltema, Van Leeuwen, Dirk Coster. Het Handboek der Poëtiek van P. Dezaire verscheen 1932. |
|