Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Mr. Rhijnvis Feith]Feith, Mr. Rhijnvis -, 1753-1824, bij zijn leven bewonderd en bemind; evenals Van Alphen en de dames Wolff en Deken een opvoeder van zijn volk. Geboren te Zwolle, gepromoveerd op zijn 17e, getrouwd op zijn 20ste jaar, 1780-'87 burgemeester van Zwolle, des zomers op Boschwijk in de buurt. Daarna werd hij ontvanger der convooien en licenten, zodat hij zo goed als geheel vrij zich wijden kon aan de letteren en de poëzie. Hij begon met een Verhandeling over het Heldendicht, 1781. Vriend van Bilderdijk, volgeling van Klopstock: poëzie en natuurgevoel en godsdienst; volgeling van Young: overpeinzing van dood, graf en onsterfelijkheid, ofschoon hij rijk, geëerd en gelukkig echtgenoot en vader was. Eerst kwam Fanny, 10 elegieën over de liefde van Eduard en Fanny en over Eduards dood; 1783. Maar Feith was ook Patriot. Dit was gebleken in de redevoering op rijm Karel de vijfde aan zijn zoon Philips, in zijn vers op Doggersbank, in zijn oden De Ruiter en Aan de Vrijheid, 1783: Wie nog één droppel bloeds kan plengen,
En 't juk eens dwinglands wil gehengen,
Is de afkeer van het menschdom waard!
Zo kwam de breuk met Bilderdijk. Die werd openbaar bij Bilderdijks uitgave van De Geuzen van Onno Zwier van Haren, 1785, met een dankbetuiging aan Feith voor zijn medewerking in de voorrede, en met... anti-Patriotse noten bij de tekst. Feith eiste een openlijke uiteenzetting, die geweigerd werd. Bilderdijk koos de zijde van Oranje; Feith beoefende de vrijheidspoëzie, b.v. Volkslied in den smaak van Tyrtaeus, 1785. Daarnaast kwam de roman Julia, onder de sterke invloed van Goethe's Werther: tafereel van twee gevoelige harten, 1783. Eduard bemint Julia, maar de vader weigert; nu doolt hij door de wereld, totdat de vader toegeeft, maar dan is Julia dood. Eduard holt een den op haar graf uit voor zijn doodkist. En dan volgt er nog een hoofdstuk Aan de Maan, ‘heilige kuische vriendin van mijn hart’; Feith behoorde tot de toen zo talrijke maanaanbidders. De invloed van Millers Siegwart is dan ook veel groter dan die van Goethe's Werther. Eerst had hij de dichtgenootschappen gewaardeerd, maar weldra scheidde hij zich er van af. In zijn Brieven, 1784-'93, gaf hij zijn inzicht weer over de dichtkunst, bv. Over het sentimenteele, Over het bevallige, Over de Romance, Over het Minnedicht, Over de waarde der zinnelijkheid, Over de navolging der Natuur. In brieven is de roman van Ferdinand en Constantia, 1785, vol genoegelijke droefgeestigheid; geschreven om aan het verzoek van vele lezers van Julia te voldoen. Opnieuw vol gevoel en tranen in de stijl van Gessner en Siegwart van Miller. Van dit jaar is ook het Dagboek mijner | |
[pagina 155]
| |
goede werken, bespiegelingen over deugd en geloof. Van Cats bezorgde Feith in 1790 een nieuwe druk; hij was in 1787 bij de komst der Pruisen ambteloos geworden. zie Vriend van 't Vaderland. Hij schreef de treurspelen Thirsa of de Zegepraal van de Godsdienst, 1784; Johanna Gray, 1791; Ines de Castro, 1793; Mucius Cordus, 1795 en De Patriotten. Daarnaast Het Graf, leerdicht in vier zangen, opgedragen aan zijn mede-Patriot Jacubus Kantelaar, 1792. En in 1788-'89 een paar bundels Zedelijke Verhaalen, eveneens vol sentimentaliteit. Maar vooral in Het Graf gaf de dichter uiting aan de zwaarmoedigheid, onder invloed van Young en van de Rêveries van Rousseau van 1778: o Heilloos jammerdal,
o beuzelachtig leven,
Ware ons geen uitzicht
op de onsterfelijkheid gegeven.
Overigens moest Feith van Rousseau en de moderne wijsgeren niets hebben; vooral tegen Kant stelde hij zich te weer. In zijn Brieven aan Sophie, 1806, verdedigde hij het openbaringsgeloof tegen de godsdienst der Rede. Beantwoord door Kinker met Brieven van Sophie. In de Oden en Gedichten van 1797 is geen verheerlijking meer van de Patriotse helden: wat baten Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, als ze slechts een klank zijn? Bij de inlijving in 1810 een gezang Aan het Vaderland en een ander Aan Napoleon, ‘de Geweldnaar’. Zijn autobiografisch leerdicht De Ouderdom in 6 zangen is van 1802, in de trant van Cats. Dan nog een paar cantaten, Het Onweder en De Menschlievendheid. In 1813 De Val van Napoleon. Met Kantelaar gaf Feith 1793-'96 de Bijdragen ter bevordering der Schoone Kunsten uit. Zij schreven over het Treurspel, over het Rijm, over de Sakontala. In 1818 kwam nog Verlustiging van mijnen Ouderdom. Met Bilderdijk had hij zich in 1809 verzoend. Gellert, de gemoedelijke vrome D. dichter, bleef zijn voorbeeld. De sentimentaliteit werd grof geparodieerd door De Wacker van Son in De Steenbergsche Famille en in Jan Perfect. Het was een verschijnsel, dat voorbijging. Wat er van Feith overbleef is o.a. zijn Evangelisch Gezang: Uuren, dagen, maanden, jaren,
Vliegen als een schaduw heen...
Het Levensberigt door N.G. van Kampen, geplaatst voor de uitgave der Dicht- en Prozaïsche Werken, 1824. Warnsinck gaf een schets van Feith: uit zijne gemeenzame Brieven. Ook voor hem werd een Gedenkzuil opgericht; Van Hall, Loots, Tollens, Staring, Klyn, Warnsinck, Nierstrasz werkten er aan mee; 1825. Duizenden tekenden in op zijn werken. Van Hall hield de Lof-en Lijkrede. Nieuwe studie over Feith van H.G. ten Bruggencate, 1911, die ook een Bloemlezing verzorgde voor het Pantheon. Kloos gaf een bloemlezing uit voor de W. Bibl. |
|