Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[parodie]parodie, komische navolging van een dichtstuk in dezelfde taal, maar met een geheel andere inhoud, waardoor het oorspronkelijke bespot of scherp aangevallen wordt. Niet te verwarren met travestie; zie daar. Reeds sedert de M.E. beoefend; b.v. in Achte Personen Wensche. Doch pas in de 17e eeuw werd de parodie een eigen letterkundig genre. Dit kwam met het optreden van Focquenbroch, Rosseau en Van Rusting. ‘Meester Fock’ is de schepper van de burleske nabootsingspoëzie. Salomon van Rusting parodiëerde Aran en Titus van Jan Vos; Bilderdijk Alrik en Aspasia van Feith. Ook Langendijk en Rosseau leverden parodieën, maar de voornaamste was Kinker; zie daar. Dan Hoffham in zijn Theorie der Nederduitsche Poëzy, een parodie van het werk der dichtgenootschappers in de vorm van een uitvoerige poëtiek van 99 paragrafen. Bellamy schreef de eerste parodie als letterkundige kritiek, n.l. 't Fragment van eene sentimenteele Historie in de Proeven voor het Verstand enz., 1784. Hij kwam op, ofschoon zelf sentimenteel, tegen de overdrijving van Feith. Op toneelgebied de Tooneel-Parodiën of Hekelspelen van A.L. Barbaz, 1815, '16; o.a. over Corneille's le Cid in de vertaling van Nomsz en over Othello van Shakespeare, naar de bewerking van Ducis vertaald door Uylenbroek. Parodie op verschillende prozaschrijvers bij Geel in zijn Nieuwe karakterverdeeling van den Stijl, 1837. Zie verder Rotsgalmen. Parodie op de voorliefde voor motto's, op de berijmde verhalen, op ander werk van Van Lennep, Hofdijk en Beets in Braga. Op de opgeschroefde dichtertaal in de Gedichten van De Schoolmeester. Op De Zieke Jongeling van Jan van Beers De Bleeke Jongeling van Piet Paaltjens. Diens Friesche Poëet is een parodie van het Afscheid van de vaderlandse kust in Childe Harold van Lord Byron. In de Vorstenschool o.a. een parodie, op de troonrede. Bij de Mannen van Tachtig Julia; tegen deze Fortunio, d.i. J.N. van Hall in De Gids van 1885-'87; verder de Grassprietjes; en Alberdingk Thijm tegen Te Winkel. De Grassprietjes op hun beurt geparodiëerd door Jantje Paradijs Corneliszoon, Maatschappijredder, d.i. L.M. Hermans, met zijn Boterbloempjes. Uit de tegenwoordige tijd Cornelis Veth, Charivarius en Dop Bles. In 1940 een bundel parodieën Ongeregelde goederen van Corn. Veth. In de oorspronkelijke zin van het woord is Da Costa's bekende lied Zij zullen het niet hebben,
Het oude Nederland.....
een parodie van het Rheinlied van Niklaus Becker, 1840: | |
[pagina 398]
| |
Sie sollen ihn nicht haben
Den freien deutschen Rhein.
Een andere parodie daarop is de aanhef van De Vlaamsche Leeuw: Zij zullen hem niet temmen
Den fieren Vlaamschen Leeuw.
Proefschrift over Parodieën van Dr. P.H. Schröder, 1932. De eerste verhandeling over de parodie is van Kinker in de inlei ding van zijn Gabriëla van Faïel, geboren van Vergy, Katjensspel, 1798. |
|