Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Hugo de Groot]Groot, Hugo de -, 1584-1645, uit Delft, humanist, het Delfts Orakel, grondlegger van het volkenrecht; 1613 pensionaris van Rotterdam. Gevangen genomen 1618; veroordeeld tot eeuwige gevangenis 1619; ontvlucht uit Loevestein, 1621, in een boekenkist met behulp van zijn vrouw Maria van Reigersbergh, met wie hij 1608 getrouwd was. Schreef zijn beroemde rechtsgeleerde werken in het L. Maar weldra en met trots ook in de moedertaal: Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid, 1621. In 1622 zijn stichtelijk leerdicht Bewijs van de ware Godsdienst, opgedragen aan Holland: ....des aerdbodems merkt, o bloem der Nederlanden,
Schoon Holland: laat dit sijn in plaets van my by u,
Mijn koningin!
Dit stuk, met de ‘overige Nederduitsche gedichten’ in 1844 uitgegeven door Jeronimo de Vries. Dit zijn bijna uitsluitend godsdienstige en bijbelse verzen. Een paar uitzonderingen: Op den Zeylwagen van Prins Maurits en de allermerkwaardigste Klachte der Vrouwe van Mechlen over de Min des Princen van Oranje (Maurits): Verslagen droevigh hart, dat in uw jonge jeught
Soo langh genooten hebt met lust des werelts vreught,
Begint, want het is tijdt, u daervan af te wennen
En uwen staet te kennen.
Hugo de Groot heeft dit gedicht nooit uitgegeven, ‘en het is dus welligt buiten hem bekend geworden’. Toen hij in December 1631 waagde naar Amsterdam te komen, begroette Vondel hem met zijn Wellekoomste van den Heere Huygh de Groot. Bij zijn dood dichtte Vondel zijn Uitvaert, opgedragen aan ‘de Wethouders’ van Delft: Daer d'afgunst, entlijk afgeronnen,
Zijn dood gebeente rust moet gonnen.
In 1628 had Vondel zijn Hippolytus opgedragen aan ‘den getrouwen Hollander’: Ick bid, neemt u in schut en scherm
mijn Hippolyt:
Sijn kuyscheyt heb ick
u getrouwicheyt gewijdt,
Die 't Vaderlandt, en alle onnoselen,
verdedicht.
Op 8 Jan. 1632 had De Groot de inwijding der Doorluchtige School bijgewoond, zie daar. Hij dichtte in het L. Sophompaneas, d.i. Jozef; vertolkt door Vondel | |
[pagina 189]
| |
1635. Reeds van 1603 is De Groots L. treurspel Adamus Exul, d.i. Adam in Ballingschap. En toen hij zelf balling was, droeg Vondel hem zijn Gijsbreght op: Ick offer dan uwe Exc. in zijne ballingschap mijnen Gijsbreght, den godvruchtigen en dapperen balling,’ 1637. En na de dood van Hugo wees Vondel de aanvallen van de Leidse hoogleraar Andreas Rivetus af in zijn gedicht Aen den Lasteraer van wijlen den koningklycken Gezant. Ook schreef hij nog Grotius Testament of Hooftpunten getrocken wt sijn jongste antwoort, uitgegeven ‘in Vredestadt bij Gerusthart de Wit’, 1645, proza-aantekeningen bij het L. antwoord van De Groot aan Rivetus, om aan te tonen dat Grotius sterk overhelde tot de R.K. kerk. Geraert Brandt dichtte een rouwzang. Zie ook Willem de Groot en F. Duym. De Groots Leven beschreven door Caspar Brandt, vervolgd door Adr. v. Cattenburgh, 1727. Zeer merkwaardig is de Delftse uitgave van A. Voorstad, 1722: Oovergebleeve rymstukken of vervolg der versen van en op Jan, Huyg, Willem en Pieter de Groot; nu wel zeer zeldzaam geworden. Over de invloed van Hugo de Groot op Vondel een studie van R.K. standpunt in Grotius in ‘Peter en Pauwels’ door W.M. Frijns, 1938. De Groots Lijdende Christus werd in 1941 ‘rhytmisch verklankt’ door Dr. J. Vandervelden. |
|