Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
Historie der Reformatie, 1668 en '74, tegen Baudart gericht. Hij werd over dit werk heftig aangevallen, vooral door Ds. Hendrik Ruyl of Rulaeus, Amsterdam, en hij schreef een Verantwoording tegen diens beschuldigingen, 1675. Maar hij kreeg genoeg van kerkelijke geschiedenis en theologie en wijdde zich aan de letteren. (Zie het proefschrift, 1864, van Dr. Loeff over Brandt als Kerkgeschiedschrijver.) Zo vond hij gelegenheid voor de uitgave van Hoofts Historiën en Vondels Poëzy, 1683, voor het Leven van Hooft, 1677, van Vondel, 1682, en van Michiel de Ruyter, ter perse bij zijn dood; in de stijl van Hooft. Reeds in 1643 werd Brandt bekend door zijn treurspel De veinzende Torquatus; zo kwam hij in kennis met zijn Maecenas Caspar van Baerle, wiens dochter hij trouwde. In 1647 sprak Van Germez in de Schouwburg de lijkrede op Hooft uit, door Brandt geschreven; Van Germez was een toneelspeler; zie daar. Brandts rede was een vertaling van de lijkrede van Du Perron op Ronsard, die hij voor eigen werk liet doorgaan. Een fel verwijt trof hem in een geschrift Aen den onbeschaemden letter-dief. Six van Chandelier beproefde een verdediging. In deze rede was Hooft ‘d'eenige Poëet, die d'Amstel had voortgebracht’, een volledige en opzettelijke miskenning van Vondel; zie daar. Zijn eigen eerste Gedichten verschenen 1649. Brandt liet zijn vak van uurwerkmaker varen, om Suzanna van Baerle tot vrouw te krijgen; hij leerde Latijn en studeerde vlug af. Als dichter munt hij uit in zijn Puntdichten. Een van zijn eerste werken is de Historie van Enkhuizen. Het meest bekend van zijn bij- en grafschriften zijn die op Prins Willem, Kortenaar en De Ruyter en andere grote mannen van zijn tijd: Dit 's Vader Willems beelt. Verlosser van ons landt,
Wat hebt gy staals gekeert op 't punt van uw verstandt!
Met zijn Stichtelijke Gedichten, 1664, wilde hij weer goed maken, wat hij in zijn jeugd voor minder stichtelijke rijmen uitgegeven had. Voor zijn gedicht op de verovering van Hulst in 1645 kreeg hij ƒ100 van Frederik Hendrik. Hij is de samensteller van de Verscheyde Ned. Gedichten, 1651 en '53. Uitvoerige studie daarover met brieven van en aan Brandt in de Bijdragen van Dr. Penon. Daaruit blijkt ook, dat Brandt zich liet gebruiken door de F. gezant D'Avaux, om Amsterdam tegen de Stadhouder op te zetten, 1678-'80. Het Leven van Vondel opnieuw uitgegeven door J. Hoeksma, 1905; Het Leven van Hooft en de Lijkreede door J.C. Matthes, 1874; Het Leven van De Ruyter door Kalff. Brandts eigen Leven werd beschreven door Joan de Haas, 1740. |
|