zeg, na zijn beesten. Want als zijn beesten sterven, kost de inkoop van andere geld; een vrouw is voor niet terug te vinden, en brengt misschien nog wel een stuivertje meê. ‘Misschien wel zoo'n beste keezer niet - maar een mensch moet wat wagen, - in de koeien zit hij ook niet! 't Kan goed en kwalijk uitvallen; dat 's avontuur.’
De bestemming der noordhollandsche boerin als zoodanig, is keezen, keezen, altijd keezen; is bestendig te zorgen dat de melk die 's ochtends en 's avonds na ‘melkerstaid’ wordt binnengebracht, de deur niet uitga dan in de gedaante van goede, gezonde en niet barstende kaas. En dat geeft haar dagelijks zoo veel werk, dat men niet weet hoe zij den tijd vindt om kinderen te krijgen. Nogtans krijgt zij ze, in groote menigte. Maar ook als het ‘puppie’ (de pas geborene) een dag of drie door de buren is ‘gekeken,’ en in deszelfs bewonderde tegenwoordigheid het betamelijk aantal van suikerstukken (beschuiten met suiker) gegeten werd, verlaat zij de kraamkamer alweder, en begeeft zich oogenblikkelijk aan de kaastobbe.
Indien gij zindelijkheid zien wilt die het hart goed doet, kom dan haar boerderij binnen. Het is hier niet de zaansche en broek-inwaterlandsche kleingeestigheid, die op muilen rondsluipt, en alle meubelen en huisraad spaart, wrijvende, poetsende, en gladmakende wat zij niet zou durven gebruiken; maar eene heldere reinheid, die altijd wascht en schoon houdt en blinken en glanzen doet, te midden van het veelvuldigst, het onophoudelijkst gebruik. Zie deze lange rij van ter halfmans hoogte afgeschotene appartementjes, over bijna de geheele lengte der boerderij. De beschotten en posten allen spierwit, en blinkend koperwerk daartegen opgehangen; den vloer met zand bestrooid en in figuren aangeveegd. Gij zoudt er met uw besten rok in gaan zitten. Echter zijn dit dezelfde plaatsen waar des winters de beesten staan. Uit de groep (goot) die er langs heen loopt, zoudt gij immers melk lusten. Maar zie nu de karn, de kaastobbe, de pers, de kuipen, de doeken, de koppen waarin de kaas zijn zout en zijn vorm krijgt, het is alles even zuiver en lekker om aan te zien. Het hout is ruw en het koper glad van 't schuren. En gees zelve, laat zij vrijelijk voor uw oogen met haar blooten dikken arm in de melktobbe roeren, waarin zij het stremsel gegoten heeft, - de kaas zal er u niet minder om aanstaan. - (Het is heel wat anders, een noordhollandsche boerin, of een keukenmeid op een stoomboot!) - De kleine kinderen, ziedaar het eenige wat vuil is. Maar zij rollen ook den geheelen dag met de kleine honden op de werf in 't zand. Binnenshuis is hun grondgebied geenszins, dan om te slapen en te eten. Allerminst in dat gedeelte der woning, waar de kaas gemaakt wordt. Daar is de boerin alleen. Maar als de melk thuis komt, ontwaken, in onderscheidene hoeken der boerderij, een cyprische kater, een witte poes, een zwarte en een roodbonte kat, uit hun dutje, en komen nog rekkerig en geeuwerig op de emmers aan, waartegen zij zich op hunne achterpooten verheffen, gelijk geleerde
kermishonden om een trom, en zulks, zindelijk als deze dieren zijn, om