niet bekennen ons scheermes in dezen stikdonkeren tijd al de fiducie van ons lancet wegneemt?
Vonden wij nog maar in de tractatie van hetzelve scheermes een overvloedig middel van bestaan, zoo als eene kunst behoorde te kunnen opbrengen, welke in zulk een nauw verband staat met de beschaving, en van welke zoo onbegrijpelijk veel afhangt in de maatschappij, wij zouden ons aldan ten minste kunnen getroosten het algemeen profijt niet geheel zonder profijt voor ons zelven te behartigen. Maar indien het u als mij gaat, dan verliest gij ook dagelijks kalanten; en worden er geen nieuwe geprocrcëerd. Gisteren; en deze omstandigheid moveert mij juist u heden te schrijven; gisteren verloor ik mijn laatsten patiënt, die gewoon was zich tot in den nek toe te laten razeeren, met een breed instrument, en een weinigje in het harde systema, zoo als onze overledene patroon gewoon was de burgemeesters te behandelen, toen men er nog op gesteld was, de deelen der onderkin en des halzes een blozend voorkomen hadden. Nu is het aan de orde zoo veel mogelijk haar te laten staan, tot groot affront voor de uitvinding tubal-kains en van het chirurgische vak, en ik durf zeggen, tot groot detriment van de goede zeden daarenboven. Want ik praesummeer op goede gronden, dat alle koningsmoorders, zelfmoordenaars, oproermakers en comedieschrijvers, in Frankrijk en elders, hunne verwildering grootendeels hieraan te danken hebben, zij van de jaren der pubertas af, hun baard den vrijen teugel en op die revolutionnaire wijze groeien laten, welke men ‘een jonge Frankrijk’ noemt. Ik zie ze dagelijks in de printewinkels.
Maar om tot den ontslapene terug te keeren. Ik kan wel zeggen, met ZEd. mijn geheele ambitie voor het vak is ten grave gedaald. Want wat wil men tegenwoordig? Met achterstelling van al het gracieuse, al het waarlijk schoone der operatie, wil men alleen gauw geholpen wezen, en zoo zacht en ongevoelig, alsof men den baard weg waschte. Wie kan op zulk een wijze het vak eer aandoen, wie zich een waarachtig discipel betoonen van onzen onvergetelijken blaaskrop, als alles in vijf minuten moet afgeloopen wezen? Maar weet gij, mijn waarde van den aanzett, wie het zijn die u en mij en het geheele chirurgicale vak bederven? Niemand anders dan die infame engelsche natie, die de bron is van al onze ongelukken.
Sla de eerste courant de beste op, die gij in handen krijgt, en gij zult er u van overtuigen. Overal zult gij de emblemata van ons vak in slechte houtsnee op een misselijke wijze zien afgebeeld, en er tot uwe interne indignatie bij lezen, dat er weder een nieuwe soort van ‘patent razoors, patent stroppen, patent zeepen’ is uitgevonden, alleenlijk met het doel om de paarlen, ik mag zeggen voor de zwijnen te werpen, ons moeielijk kunstvak tot een allemans goed te maken, en ons en onze kinderen te bestelen. Ik vraag maar, mijn waarde collega! ik vraag maar, wat beteekent die gansche mooie instelling der patenten, indien het iedereen, niet alleen ongegraduëerden, maar