Met den hoogsten lof in de beide examina tot den predikdienst toegelaten, werd hij beroepen in de gemeente van Egmond aan Zee. Daar arbeidde hij met vlijt, lust en toejuiching, gedurende den tijd van drie jaren, doch vertrok in October 1791 naar de Bedijkte Schermer. Hier bedankte hij onder andere voor Gorinchem, maar volgde in April 1795 de beroeping naar Bloemendaal op, waar hij ruim 2 jaren arbeidde. Van daar werd hij beroepen in de hervormde gemeente van Gouda, maar bedankte, doch in het jaar 1797, andermaal derwaarts beroepen, volgde hij die roepstem op.
Te Gouda kwam hij in dien moeijelijken tijd, toen politieke twisten het vaderland verdeelden en de partijzucht daar ook hevig woedde. Weldijk evenwel had een grooten toeloop, en bleef daar, algemeen geacht, werkzaam tot het jaar 1814, wanneer hij van zijn leeraars-ambt afstand deed, om zich op zijn buitenverblijf te Limmen, geheel aan den huisselijken kring, aan het welzijn dergenen die hem omringden, en aan andere bezigheden toe te wijden.
Hij was, sedert zijn verblijf te Limmen, ook altijd in kerkelijke betrekking, hetzij als ouderling van het klassikaal bestuur van Alkmaar, of als zoodanig bij het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland. Voor het zendeling-genootschap ijverde hij met kracht, en prees in de algemeene vergadering van 1809, daar het doen der redevoering hem was opgedragen, de hulpvaardigheid den verkondigers van het evangelie aan, naar 3 Joan. vs. 5-8; welke leerrede naderhand in druk verschenen is. Ook in zijne betrekking als schoolopziener, eerst in Zuid-, naderhand in Noord-Holland, was hij vele jaren met ijver bezig, en zelfs na zijnen dood is het gebleken hoe bemind en geacht hij bij de meeste onderwijzers was.
Tweemaal is hij gehuwd geweest; eerst met mejufvrouw Joanna Jakoba Kneges, en in het jaar 1803 met vrouwe wed. C.G.C. de Mey, geb. Schippers. Hij overleed den 6den November 18.
Part. berigt.