Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 347]
| |
Enkhuizen geboren, ontving een hoogst godsdienstige opvoeding, en werd op naauwelijks zesjarigen leeftijd naar de Latijnsche school gezonden, waar hij, na drie jaren verblijf, tot de hoogste klasse werd bevorderd, terwijl hij tevens het onderwijs van zijn moederlijken oom Petrus Hermansz. een man, die, ofschoon in geen openbare betrekking geplaatst, in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen en in menige wetenschap zeer ervaren was. Na dit voorbereidend onderwijs begaf hij zich naar de Utrechtsche hoogeschool, waar hij in de wijsbegeerte de lessen van Paulus Voetius en in de Oostersche talen die van Leusden volgde. In de laatste wetenschap maakte hij zoo groote vorderingen dat hij zich op het Rabbijnsch en op het Arabisch toeleggende, in 1654 eene Hebreeuwsche redevoering de Hebraeorum et Judaeorum Messiâ kon houden, waarop in het volgend jaar een dergelijk ander stuk de S.S. Trinitate ex Judaeis contra Judaeos probanda volgde. In de godgeleerdheid volgde hij de lessen van Voetius, Hoornbeek en Essenius. In 1654 vertrok hij naar Groningen om Maresius te hooren en legde zich daar op het Fransch toe, om in die taal te kunnen prediken, en verkreeg daarin zulk eene gemakkelijkheid dat hij zulks, met toestemming der synode, te Utrecht, Amsterdam en later te Leeuwarden deed. Van plan om de Leidsche hoogeschool te bezoeken, werd hij daarvan door de pest teruggehouden en keerde hij naar Utrecht terug, waar de vrome predikant Justus van de Bogaerdt zijn jeugdig gemoed van nog hoogeren ijver voor godsvrucht deed ontvlammen. In Mei 1656 werd hij proponent, in het volgend jaar predikant te Westwoud en Binnenwijzend, in 1661 te Wormer, in 1666 te Goes, in 1668 te Leeuwarden. In 1675 droegen curatoren der Friesche hoogeschool hem het professoraat in de theologie op, terwijl hij tevens tot predikant te Franeker werd beroepen. Na vooraf het doctoraat in de godgeleerdheid verkregen te hebben, hield hij den 10den April zijne intreêrede exhibens speciem veri ac sinceri theologi. Zóó groot was de opgang dien hij maakte, dat hij in 1679 tot opvolger van Jacobus Alting te Groningen werd benoemd. Voor deze benoeming bedankte hij, doch aanvaardde in 1680 die naar Utrecht, waar hij den 29sten April van dit jaar zijn betrekking aanvaardde met eene oratio de praestantia veritatis Evangelicae. Achtien jaren mogt de Stichtsche hoogeschool zijn onderwijs genieten, terwijl hij in 1685 den Britschen koning Jacobus II vergezelde bij het gezantschap van onzen staat als predikant. In 1698 tot hoogleeraar te Leiden beroepen, aanvaardde hij dit ambt den 11den October met eene oratio de theologo modesto. In het volgend jaar werd hem ook het regentschap van het Collegium Theologicum opgedragen, waarvoor hij in 1707 be- | |
[pagina 348]
| |
dankte, terwijl hij tevens zijn ontslag als hoogleeraar begeerde. Den 22sten October 1708 bezweek hij aan een koorts en den 29sten hield Johannes à Marck eene lijkrede op hem. Hij was in 1666 gehuwd met Aletha van Borchorn, die hem drie dochters schonk, Martina, gehuwd met Henricus Dibbetius, predikant te Leiden, Joanna, gehuwd met Lucas Walckier, lid der regeering te Utrecht, Petronella, gehuwd met Simon Stratenus, predikant te Utrecht. Hij was een man van hartelijke godsvrucht, uitgebreide wetenschappelijke kennis, een vast geheugen, helder verstand en scherpzinnig oordeel, van een ernstige denkwijze en zachtmoedige verdraagzaamheid. Zijne verdiensten als godgeleerde zijn in het licht gesteld door Glasius. Het blijkt dat hij ook de Nederduitsche poezy, doch niet zeer gelukkig, heeft beoefend. Hij gaf in het licht: Judaeus Christianizans circa Principia Fidei et S.S. Trinitatem. Ultraj. 1660. 4o. in Duitschland herdrukt in 4o. Praktijke des Christendoms in vragen en antwoorden. Mitsgaeers geestelijke prenten. Utrecht 1665. 12o. en later meermalen. Twist des Heeren met zijnen wijngaart. Leeuw. 1669. 8o. Meermalen herdrukt, ook met zijn afscheidsrede als Pred. van Leeuwarden uit 1 Cor. XV:58. Hij trachtte hierin te beweeren dat de nieuwigheden in de kerk door aanhangers van Coccejus en Descartes gebragt, Gods toorn tegen ons Vaderland verwekt hadden. Allinga, zijn ambtgenoot te Leeuwarden, schreef hier tegen: Verdeediginge van de eer en leer der voornaamste leeraren van Nederland, 1672, waarop Witsius liet volgen: Het aanstotelijk nieuw in waarheid en liefde ontdekt. Amst. 1673. 8o. De Oeconomia foederum Dei cum hominibus Libri IV. Leov. 1674, meermalen met vermeerderingen in het licht gegeven, o.a. Ultraj. 1604, in het Ned. overgebragt door Maarten van Harlingen, predikant te Hoorn. Amst. 1696. 4o., 1716. 4o. Hier tegen schreef Allinga: Erotematum Decades XII in quibus examinantur quae Witsius in Oeconomia et Diatriba et Mastricht in Gangraena Cartesianismi adv. Coccejum et Cartesium protulerunt. Ultraj. 1679. 4o. Exercitationes sacrae in Symbolum, quod Apistolorum di citur. Franeq. 1681. 4o. ed. alt. auctiore cui et accedunt. Exercitationes in Orat. Dominicam. Ib. 1689. 4o., tertia 1697. 4o. Herbornae 1712. 4o. Van dit werk bestaat een Ned. vertal., uitgegeven door Jo. Costerus, pred. te Delft. Delft 1700. 4o. Aegyptiaca, opposita hypothesi Spenceri et Marshami de | |
[pagina 349]
| |
origine et caussis Rituum populi Isr., et ΔΕΚΑΦϒΔΟΝ, de X Tribubus Israelis. Accessit Diatribe de Legione Fulmenatrice Christianorum sub Imp. M. Aur. Antonino. Amst. 1683. 4o. Edit. altera 1696 (de beste). Tegen de Diatribe schreef Dan. Larroquaus een stukje, dat men vindt achter de Advers. sacra van zijn vader Matthaeus. Dissertatio epistolica ad Ulr. Huberum. In qua de S.S. auctoritate divina ex sola ratione adstruenda etc. Addita oratio Trajectina inauguralis. Ultraj. 1687. 8o. Dit boek heeft betrekking tot de geschillen tusschen Heber, v.d. Waeyen en Roell. Er verscheen een Holl. vertaling van te 's Hage. 1687. 12o. Zie Suppl. Act. erud. Lips., T. I. p. 88, seq.; Le Clercq, Bibl. Univ., T. VI. p. 471, seq. Diesertationes duae de Theocratia Israelitarum et de Rechabitis. De eerste in 1687 te Utrecht, toen hij het rectoraat nederlegde, gehouden en ook opgenomen in Tom II zijner Miscellanea; de tweede is gevoegd vóór Godwini Moses et Aaron, cum notis J.H. Reitzii, ed. 3a. Ultraj. 1690. 8o. Ook vóór de uitgave van Hottinga te Leiden, niet voor die van Carpzovius. Mescellaneorum Sacrorum II Vol. Tom I, bevat, behalve Diatribe de VII Epistolarum Apocalypticarum sensu historico ac prophetico, vroeger uitgegeven. Franeq. 1687. 12o., Lib. I. de Prophetis et Prophetia Lib II. Disp. de Tab. Levitici mysteriis, de sacerdotio Aaronis et Christi; de synedriis Hebraeor.; de IV Bestiis Danielis; de cultu Molochi; de seculo hoc et futaro; waartegen Rhenferdus schreef: Lib. III. d. VII. Epist. Apocal. Lib. IV. Dissert. de Schismate Donatistarum. Amst. 1691. 4o. Altera editio ab Auctore recognita et Praefatione continente varias observationes, quibus aliquam multo in hoc libro illustrantur, nonnulla et corrigantur aucta. L.B. 1695. 4o. Tomus II continens XXIII. Exercitationes maxima ex parte Historico-critico. Theologicis varii argumenti. Accedunt Animadversiones Irenicae ad controversias, quae sub infaustis Antinomorum et Neonomorum nominibus in Brittannia nune agitantur, reeds vroeger Franek. 1696. 8o. uitgegeven. (Zie Act. erud. Lips. 1696, p. 378) en V Orationes inaugurales et rectorales cum Rectorali altera Ultrajectina de felici ac infelici Reip. Litterariae, hoc seculo, statu. Amst. et Ultraj. 1700. 4o., ook in Duitschl. in 4o. Exercitationes Academicae XII, van welke die over de Efficacia et utilitas Baptismi in electis foederatorum parentum infantibus, reeds te Utrecht 1693 in 4o. gedrukt was. Ultraj. 1694. 8o. Lijkrede op koningin Maria, over Klaagl. V:16. Utrecht 1695. 4o. Meletemata Leidensia quibus continentur Praelectiones de | |
[pagina 350]
| |
vita et rebus gestis Pauli Apostoli; Dissertationum Exegeticarum Duodecas et Comment. in Epist. Judae Apostoli. L.B. 1703. 4o. Disquisitio Critico-Theologica de Paulo Tarsensi, cive Romano. Ibid. 1704. Ernstige Betuiginge aan de afdwalende kinderen der kerke tegen de Gronden van Labadie. Amst. 1670. 12o. (met v.d. Wayen). Voorredenen vóór de Opera Gatakeri, Cave's Eerste Christendom en Apostolische Oudheden en Godwyn's Mozes en Aaron. Schediasma Theologiae Practicae ex Scholis privatis viri clar. habitis. Ultrajecti an. 1696 ed. a.H.C. à Byler met Praef. de Vita Witsii, aan Marckii Orat. ontleend met een lijst zijner schriften. Gron. 1720, ook in 't Holl. Praktikale Godgeleerdheid. Gron. 1729. 8o.
Zie Marckii Orat. funeb.; Saxe, Onom., T. V. p. 80; Vriemoet, Ath. Fris., p. 534 seq.; Burman, Traj. erud., p. 451; Chr. Eb. Weisman, Hist. Eccl. N.T., T. II. p. 527, 901; J. Fr. Buddaeus, Isagog. hist. Theol., T. I. p. 518, T. II. p. 1315; van der Waeyen in Summa Theol. Christ., Varia Sacra etc.; Heumanni Poecil., T. I. Lib. IV. p. 526; Crenii Animadv. Philol. et Histor., P. XII. p. 225; Fabricius, de Verit. rel. Christ., p. 601, Bibl. Graeca, p. 27, 134; van Til, Bibl. Theol. Select., p. 20; Basnage, Annal. Eccles. ad ann. 1674; Morhovii Lib. V., Polyhist., C. I. p. 911; J. Fabricius, Hist. Bibl. Fabr., T. II. p. 35; Königii Bibl. Vet. et Nova; Catal. Bibl. Bunav., T. I. p. 1703; Stollé, ad Heumannum, p. 433; Heringa, de Audit., p. 124, 141, 180, 187, 206; Paquot, Mém., T. I. p. 190 suiv.; Ypey, Geschied. d. System. Godgel., D. II. bl. 192; Geschied. d. Christ. kerk in de 18de ceuw, D. VIII. bl. 31; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. I. bl. 252, 290, 291, D. II. 163, 185; Glasius, Godgel. Nederl.; Kist en Royaards, Kerk. Archief, (Reg.); Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Rabus, Boekz. v. Europa, 1693, a.p. 1694a, 272, 1695, 258, 175, 1696b, 237, 1698b, 527, Hist. Gen. Kron., 3 jg. 114; Wagenaar, V.H., D. XV. bl. 303; Bilderdijk, V.G., D. X. bl. 123. |
|