[Pieter van der Willigen]
WILLIGEN (Pieter van der), den 20sten October 1778 te Rotterdam geboren, bezocht aldaar de Erasmiaansche school, vervolgens de hoogeschool te Utrecht, waar hij zich, vooral onder Heringa, in de godgeleerdheid oefende, en bekleedde vervolgens het predikambt van 1800-1803 te Haringearspel en Dirksland, tot 1813 te Hillegom, en sedert tot 1846, toen hij zijn emeritaat verkreeg, te Tiel.
Hij overleed aldaar den 17den December 1847. Van der Willigen was een verdienstelijk godgeleerde. Scherpzinnigheid, helderheid, eenvoudigheid, onafhankelijkheid, vrijmoedigheid en duidelijkheid van voordragt maakten zijne kenmerken uit. Als theologant werd hij dan ook op hoogen prijs gesteld; zelfs werd hem het professoraat in de godgeleerdheid te Groningen aangeboden. Grooten roem oogste hij door de beantwoording van menige belangrijke prijsvraag in: bij de maatschappij: tot Nut van 't Algemeen, door zijn Verhand. over de kracht en den invloed der gewoonte, 1820, Een spreekwoord op zijn tijd, een waar woord, 1823; bij het Haagsch genootschap ter verdediging van den Christel. godsdienst door zijne: Proeve van antwoord op de vraag: staat in de onderscheidene verhalen van de Evangelisten van gelijke en gelijkschijnende gebeurtenissen, het verschil in woorden en zegswijzen, en in de bepaling van tijd en plaats derzelve geloofwaardigheid niet in den weg, 1806; Over de wijsheid van Agurs bede, 1807; Over den staat der ziel, tusschen den dood en de wederopstanding der ligchamen, 1811, herdrukt Tiel 1841; Over de schijnstrijdigheid der Evangelisten, 1828; Over het hooggaande lijden van Jezus in Gethsemané, 1831 en Over J.C. de Openbaring Gods; bij het Zeeuwsch genoots. van kunsten en wetenschappen door zijne verhandeling Over de waardy der wetenschappen in een volgend leven, 1824, herdrukt Tiel 1841; bij Teylers godgel. genootschap, door zijne Verh. Over het eigenlijk wezen des Christendoms, 1836, herdrukt te Haarlem 1838, Vervolg Tiel 1840, Tweede vervolg Tiel 1841, Derde vervolg 1843.
Vele zijner pennevruchten schonk hij in de Godgel. Bijdragen, waarvan hij lang medewerker was, zooals: Oordeelkundig overzigt der verschillende wijzen, op welke men zich heeft voorgesteld het verband tusschen den dood van J.C. en de gelukzaligheid der menschen, 1826; Brieven over het vervaardigen van een zamenstel der Christelijke geloofsleer, 1831 en Drie Verhandelingen over het verband tusschen het geloof, hetwelk het Evangelie van ons vordert en onze gelukzaligheid, 1838 (ook afzon-