Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem VI]WILLEM VI, oudste zoon van hertog Albrecht van Beijeren en diens eerste vrouw, Margaretha, dochter van Lodewijk, hertog van Bryga in Silezie werd in 1345 geborenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 236]
| |
Hij droeg in zijn jeugd den naam van graaf van Oostervant en is zeer vermaard van wege het aandeel dat hij al vroeg gehad heeft in de onlusten en beroerten der woelzieke tijden die hij toen beleefde. Nog jong, in dienst van den hertog van Bourgondie, hielp hij in 1385 Damme in Vlaanderen bemagtigen. Zijn vader vertrouwde hem het bestier toe van Henegouwen, doch toen hij later (1393) deel had genomen aan den moord van jonkvrouw Aleid van Poelgeest, nam hij de vlucht naar het slot Altena, dat zijn vader, door eenige edelen opgezet, besloot te belegeren. Willem wachtte echter zijn komst niet af, nam de wijk naar 's Hertogenbosch, en, daar hij er zich niet veilig oordeelde, naar het Fransche hof, waar hem Willem Egbert, een rijk Amsterdamsch koopman, van de noodige penningen voorzag, om in zijn behoeften te kunnen voorzien. Weldra verzoende hij zich met zijn vader en keerde, met verscheidene Hoeksche edelen vergezeld, in Holland terug. Had hij zich vroeger in Vlaanderen, waar hij door heldenfeiten, ook op tornooien, tot ridder geslagen en met de orde van de kouseband omhangen was, onderscheiden, niet minder deed hij zulks op een togt tegen de Friesen (1390), schoon deze ten nadeele van zijn vader uitviel, doch een tweede tocht, naar Friesland in 1398, waarbij hij het opperbevel voerde, had tengevolge dat men aldaar zijn vader als heer huldigde. Daar de Friesen echter elke gelegenheid aangrepen om zich aan 's Graven bewind te onttrekken, moesten zij gedurig met geweld tot onderwerping worden gebragt, tot dat in 1401 een vreeselijke oorlog ontbrandde, die door een gewenschte vrede werd geeindigd. In twist geraakt met den heer van Arkel, die zich tegen hertog Aalbrecht had verzet, werd deze door Willem met een talrijk leger beoorloogd, later tot onderwerping gebragt. Na zijns vaders dood (1404) werd hij door de steden als graaf gehuldigd en bekrachtigde en vermeerderde hare voorregten. Onder zijn bestuur bleven de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten voortduren. Uit zijn vete met van Arkel ontstond een krijg met hertog Reinald of Reinoud van Gelre, die dezen zijn zwager met geen roem en voordeel had bijgestaan. Na het dempen van den Luikschen opstand en het bevredigen der Utrechtsche verdeeldheden, nam hij deel aan de twisten, aan het Fransche hof ontstaan, die door zijn toedoen in 1406 werd bijgelegd. In het jaar 1415 kwam keizer Sigismund te Dordrecht, waar hij door hertog Willem feestelijk werd onthaald. Met een groot gevolg van edelen volgde hij hem naar Parijs, en droeg inmiddels het bestuur over het land aan den heer van Kuilenburg en Walraven van Brederode op. Teruggekeerd, overleed hij den 31 Mei 1417 te Bouchain aan de gevolgen van het openen van een gezwel aan de dij en over- | |
[pagina 237]
| |
eenkomstig zijn uitersten wil werd zijn lijk in de hofkapel te 's Hage bijgezet. Twee en vijftig jaren had hij geleefd en dertien daarvan gelukkig geregeerd. Zijn dapperheid had hem door gansch Europa een grooten naam verworven en zijn naam wordt onder die van de ridders van den kousenband geteld. Als regent verdienen zijne pogingen om de algemeene veiligheid te verzekeren, de regtspleging te verbeteren, den handel te bevorderen en het muntwezen beter in te rigten, allen lof. Met krachtige hand voerde hij de teugels van het bewind, beperkte de magt der geestelijkheid, breidelde den overmoed der edelen, hield de steden in ontzag, bedwong de burgertwisten. Hij was erkentelijk voor bewezene weldaden, doch vaak door geldgebrek gedrongen, verleende hij voorregten, vrijheden en gunsten, die noch met de regtvaardigheid, noch met het algemeen belang strookten. Hij was tweemaal gehuwd geweest, eerst met Maria, dochter van Karel V van Frankrijk, daarna met Margaretha van Bourgondie, eene schrandere en moedige vorstin, die hem nog elf jaren overleefde. Jacoba van Beijeren is uit dezen laatsten echt ontsproten. Hij liet nog drie bastaarden na: Beatrix, eerst met den ridder Philips van den Dorp, zijn schatmeester en stadhouder van Holland en Zeeland en naderhand met Jan van Woerden, heer van Vliet gehuwd, Everard, de eerste heer van Hoogwoude, welk slot hij gesticht heeft en Lodewijk, heer van Vlissingen.
Zie Append. Suffridi Petri ad Chron. J. de Beka, f. 153, 154; Jo à Leidis, Lib. XXXI. Cap. LXIV. Lib. XXXII. Cap. I etc.; Ren. Snoi, Lib. IX. fol. 132 etc.; M. Vossii Annales Lib. XIII. fol. 112, Lib. XV. fol. 113 cet.; Bockenbergh, Princ. Holl., fol. 143 cet.; J. Veldenaer, p. 99 seqq.; Gouds. Kronyk, p. 115 cet.; Holl. Kron. Divis. XXVI. Cap. LVIII, Divis. XXVII. Cap. I. enz.; W. van Goudhoeven, Chron. v. Holl., fol. 120 enz.; Petr. Scriverii Oud Bat., bl. 386 enz.; Mathaeus, de Jure gladii, C. VII; Balen, bl. 764 volgg.; van Beverwyck, bl. 310 enz.; Erasmus van Houwel, Aanteyk., p. 310 enz.; van Hemert, bl. 274 volgg.; Sligtenhorst, Geld. Gesch.; v.d. Kemp, Heer v. Arkel; Kron. v.h. Hist. Gen., jg. 7, bl. 95; Yvoy van Mydrecht, Betoog dat in Holland ten tijde van graaf Willem VI geen ridderorde van den tuin is ingesteld, noch elders immer heeft bestaan in Verh. der 2de kl. v.h. Kon. Ned. Inst., D. IV. bl. 93; Overijss. Alm., 1844, bl. 27-34; Meyerus, Ann. Flandr.; De Barante, Hist. der Ducs de Bourgogne; Mieris, Charb.; Wagenaar; van Wijn; Cerisier; te Water; Bilderdijk; Arend; Wynne; Halma; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|