herhaalde pogingen aan om wederom in het bezit er van te geraken, doch vruchteloos. Reeds vier dagen na de uitvaardiging van den leenbrief gaf hertog Jan aan de regeering van Leiden een open brief van verzekering, dat hij de gerechtigheden van de stad nimmer van de graaflijkheid zou scheiden, en dat hem zulks ernst was, bewees hij door er terstond 2750 gouden nobelen op te beleenen. Den 10den Junij 1430 herhaalde vrouw Jacoba deze belofte, terwijl hertog Philips van Bourgondië, den 23sten Juli 1434, haar nader bevestigde en, om de genegenheid der poorters te winnen, er het privilegie bijvoegde, dat zij zelven jaarlijks vier Burgemeesters mogten kiezen. Tevens breidde hij de rechtsmagt van den schout en der schepenen aanmerkelijk uit, zoodat het terugkeeren tot de vorige wijze van beheer schier onmogelijk was gemaakt. Groot was de vreugde der Leidsche poorters, toen zij van het ondraaglijke juk der burggraven ontslagen waren, en de rustelooze strijd, sedert eeuwen met hen gevoerd, zoo zij hoopten, voor altijd geeindigd was. De herinnering aan de ‘tyranny der voormalige heeren en de volkomen verlossing uit hun geweld’ deed Jan van Hout, den beroemden secretaris der stad, nog na verloop van anderhalve eeuw naar het speeltuig grijpen en een hymne aanheffen, waarin hij de stad, die hij sprekende voorstelt, in deze woorden tegen de burggraven laat uitbarsten:
‘Maeckt U van hier, ghy Honden woedlich,
Vergeefs ist dat gy my ansart,
Vergeefs is al u nydige hart,
Hout op vant grof geblaf trotsm oedich
Mijn God ist die my selver leydet
En stuyrt als eenen Harder goet,
Zijn schaepkens acht, wacht en behoet:
Soo lang dees van my niet en scheydet
Een lange reeks van jaren overleefde Hendrik het verlies van het voorvaderlijk leen met zijne gerechtigheden, en toen hij in 1447 op zijn sterfbed lag in het door hem gestichte huis Wassenaer te 's Hage, ‘pijnde den ontaarden zoon niet zoo zeer de mishandeling zijnen vader aangedaan, als wel die van zulk een kostbaar erfdeel, hem en zijn vader ontnomen’ en hij bezwoer zijn zoon Jacob alles aan te wenden om het wederom in zijn geslacht te brengen. Deze ging dientengevolge na zijns vaders dood zelf naar den hertog, toen deze te 's Hage vertoefde, ‘en bad en eischte met onverzaagd gemoed in het bezit van het burggraafschap hersteld te worden’, doch ook thans te vergeefs. Eindelijk gaf hem Philips sommigen