in Fransche dienst opgeroepen als 2e Luitenant bij de garde soldee van Rotterdam. Bij dit korps werd hij den 10den Augustus 1813 tot 1sten Luitenant benoemd. Bij de ontbinding op 20 November 1813 ging hij over in Nederlandschen dienst, en werd hij op 22 December daaraanvolgenden aangesteld als kapitein en adjudant bij het le bataillon Infanterie van linie. Op 10 Augustus 1829 werd hij als Majoor à la suite bij de 3e en op 7 Julij 1840 als Luitenant-kolonel bij de 3e afdeeling Infanterie geplaatst. Op 22 Maart 1841 benoemde Z.M. de Koning hem tot kommandant der vesting 's Hertogenbosch en eindelijk werd hij op 3 November 1843 tot den rang van Luitenant-Kolonel verheven. In 1799 maakte hij den veldtogt in Noord-Holland mede, in 1806 in Pruisen, in 1813 en 1814 in de Nederlanden en in 1831 den tiendaagschen veldtogt in België. Te dier gelegenheid werd hij op 31 Augustus benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde, terwijl Z.M. hem op 15 September 1848 verhief tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Als Kommandant der vesting 's Hertogenhosch wist hij zich door zijne gematigdheid, ordelievendheid, de algemeene achting der burgerij te verwerven, zoodanig dat toen Z.M. de Koning goedvond hem 17 October 1851 op pensioen te stellen èn de stadsregering èn zijne talrijke vrienden met leedwezen vervuld waren.
Zie Handelsblad, 13 December 1851.