zich verpligt aan de vereerende taak, die hem in 's Lands Hooge vergaderzaal werd opgelegd, te moeten vaarwel zeggen. Hij huwde Augusta Paulina Voltelen (24 Nov. 1814-21 December 1836) en later (30 Maart 1838) Johanna Schukking. Den 24sten November 1855 werd hij aan het vaderland door den dood ontrukt. Hij was voorzitter der Algemeene vergadering van de Maatschappij tot bevordering van Nijverheid, die hij meermalen met aanspraken opende; ook was hij lid der Maatschappij van Nederl. Letterkunde.
Hij gaf in het licht:
De noodzakelijkheid van gebiedende voorschriften omtrent den vorm, onderzocht en op eenige voorbeelden der tegenwoordige regtspleging toegepast. Haarlem, 1821.
Iets over het ontwerp van wetboek van Burgelijke Regtspleging. Haarlem 1827, eerst naamloos met den titel van Vijf brieven in de Kunst- en letterbode van 1827 geplaatst.
Bedenkingen over de voormalige weeskamer in Weegschaal 1829, No. 13.
Het niet infamerende van de straf van confinement beneden de vijf jaren, zonder te pronkstelling in Mr. C.A. den Tex en Mr. J. van Hall, Bijdr. tot Regsgel. en Wetgeving. D. XII.
Nog iets over art. 12 van het Besluit van 11 Dec. 1813. Dit Nog iets ziet terug op eene verhandeling over de beteekenis van het aangehaalde artikel lang te voren door v.V. openbaar gemaakt in de Bijdragen VI, 115-143.
Over de voortreffelijkheid van de Grondwet der Nederlanden, beschouwd als middel ter aankweeking van den nationalen geest en Weegschaal. 1825. No. 2.
De herziening der Grondwet. Haarlem 1831.
Openingsrede der Algem. vergadering van de Maats. tot bevordering van Nijverheid. Haarl. 1844.
Zie J. de Wal in zijn levensb. in de Handel v. Ned. Letterk. 1856; van Doorninck, Anon. en Pseud., No. 2513,