[Johanes Voet]
VOET (Johanes), zoon van Paulus Voet en Elisabeth van Winsen, werd 3 Oct. 1647 te Utrecht geboren, bezocht de Latijnsche School, later de Hoogeschool zijner geboortestad en verkreeg aldaar den graad van meester in de regten. Hij onderwees eerst tot 1674 te Herborn en tot 1680 het regt in zijne geboortestad, werd in dat jaar tot hoogleeraar in dezelfde wetenschap te Leiden beroepen en strekte meer dan dertig jaren tot een luisterrijk sieraad dezer Hoogeschool. Hij was de eerste, die aan het onderwijs aan het Romeinsche ook dat van het hedendaagsche regt paarde, tot grondslag leggende de Inleiding tot de Holl. Regtsgeleerdheid van Hugo de Groot. Aanleiding hiertoe gaf de uitbreiding van zijnen titel met dien van hoogleeraar in de praktijk van het regt, welke, vergezeld van een aanmerkelijke verhooging van zijn jaarwedde, in den aanvang van 1688 plaats had, ten einde hem, die op zeer gunstige voorwaarden door curatoren van Utrecht was aangezocht, voor deze Hoogeschool te behouden.
In 1687 als rector magnificus aftredende, hield hij eene Or. de docentium et discentium officio, en in 1710 leide hij die waardigheid ieder met eene Or. quae monstratur veritas asserti, raros esse, qui philosophantur.
Hij overleed den 11den Sept. 1713. Hij huwde Magdalena de Sadelare, die hem eene dochter schonk. Zijn beeldtenis komt voor onder de portretten van van der Aa. Ever. Otto noemt hem ‘vir eximius, variobue togae limatus in usu’ en Ludewig ‘Jurisconsultus utilis et eruditus’.
Zijne schriften zijn:
De Jure militari. Traject. 1670. 8o.
De Familia exciscunda. Ib. 1673. 8o.
Or. funebris in obitum Andreae Essenii. Ibid. 1677. 4o.
Responsio ad Libellum Cephae Pistophili adversus Gisberti Voetii Disputationem de Justificatione. Hagae 1677. 4o.
Compendium Juris. Leidae 1683. 8o.
Or. Funebris in obitum Antonü Matthaei A.F.A.N. Ibid. 1710. 4o.
Zijn voornaamste werk was zijn
Commentarius ad Pandectas. Leidae 1698. Hagae 1704, 1707, 1716. 2 vol. fol.
Zie Saxe, Onom. T. V. p. 187; Burmanni Traj. Erud., p. 426, 427; Struvii Bibl. Jurid., p. 130; J.F. Juglers, Beytraege zur Jurist. Biographie, T. II. p. II. p. 348-355; Burmanni Syll., T. IV. p. 611; E. Otto, Praef. a Bockelman, Differ. Juris civil. can. et hodiern. p. 22; Ludewig, Opusc., T. II. p. 1678 en Vit. Justiniani et Theodorae, C III. p. 70; Act. erud. Lips. Novemb. 1705; Heringa, de Auditorio, p.; te Water, Narr. p. 194; Siegenbeek,