[Lodewijk van Vlaanderen]
VLAANDEREN (Lodewijk van), heer van Praat, ridder van 't gulden vlies, afstammeling van een natuurlijken zoon der vroegere graven van Vlaanderen, zoon van Lodewijk van Vlaanderen en van Isabella van Bourgondië, bastaard-dochter van Philips I, rijk in heerlijkheden en gehuwd met eene inlandsche erfdochter, Josina van Praat. Na keizer Karel in verschillende betrekkingen als krijgs- en staatsman gediend te hebben, werd hij in 1544 stadhouder van Zeeland. Volgens sommigen ontsloeg hij zich reeds drie jaren later van dit ambt, doch, volgens van Mieris, bekleedde hij het tot aan zijn dood en werd Maximiliaan van Bourgondië alleen bij zijne afwezigheid aangesteld. Na 1547 bad hij echter nimmer eenig deel aan het stadhouderschap en vertrok in dat jaar naar Brabant en Vlaanderen, waar de keizer hem in de gewichtigste zaken gebruikte.
In 1550 sloot hij voor den keizer te Binch, in Henegouwen, een verbond van vrede met Maria, koningin van Schotland, en werd in Junij 1554 door den keizer tot een der uitvoerders van zijn uitersten wil omtrent de Nederlandsche zaken gesteld. Hij was als stadhouder zeer gezien bij Viglius, een vriend van geleerden en geleerdheid en stierf te Brussel, in 1555, in den ouderdom van 68 jaren. Hij was in 1490 geboren en werd te Haeltere begraven.
Zie Butkens, Supplem., T. I, p. 190; Suffr. Petri in Append. ad Bekam., p. 190; van Leeuwen, Bat. ill., p. 1387; Sanderus, Flandr. ill., T. I, p. 29, 368; T. II, p. 19; La Mausolée de la Toison d'Or ou les tombeaux des chefs et des chevaliers du noble ordre de la Toison d' Or, p. 148; Vredius, Preuves de la génér. des Cortes de Flandres, Tab. XVI, p. 276; Groot Placaata., B. IV, bl. 31; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I, P. I, p. 216, 255, 256; van Mieris, Hist. d. Ned. vorsten, D. III, bl. 185; Wagenaar, V.H., D. V, bl. 271; van Wijn, Bijv. en Aanm. op D. V, bl. 63; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.