[Nicolaas Vivien]
VIVIEN (Nicolaas), uit een der aanzienlijkste geslachten te Dordrecht, in 1631 geboren, was de zoon van Anthony Vivien, heer van Bovignes en van Anthonia van den Corput, volle neef van den raadpensionaris de Witt. In 1664 werd hij pensionaris te Dordrecht en verscheen ter dagvaart, waar hij veel invloed verkreeg. Toen Johan de Witt in 1665 als gedeputeerde op de vloot ging, liet hij hem het bestuur der zaken in de vergadering over. Wicquefort noemt bij deze gelegenheid Vivien, den boezemvriend van den raadpensionaris de Witt, een man van verdiensten en zeldzame oprechtheid, die de bijzonderste zorg voor deszelfs belangen dragende, gelukkig genoeg was om de gevaarlijke partijschappen, die zich tegen den afwezenden staatsdienaar vereenigden, uiteen te brengen.’ In 1668 werd hij naar Zeeland afgevaardigd, om de staten tot overeenstemming met die van Holland, aangaande de scheiding van de ambten van stadhouder en kapitein-generaal over te halen.
Toen Gaspar Fagel in 1670 tot griffier der statengeneraal gekozen werd, had men algemeen verwacht, dat Vivien zou benoemd worden. In 1672 werd hij bij het naderen van het gevaar van den oorlog naar de grenzen gezonden, doch bij bijzonder besluit verzocht en gecommitteerd om den raadpensionaris in zake van het grootst gewigt, in het stellen, bij te staan. Vivien kwam wel ten spoedigste over, doch vond de Witt gewond, waarop het gansche beleid der vergadering aan hem werd toevertrouwd. In dien hachelijken en zorgvollen tijd verwierf hij veel lof. Na de verandering van zaken, deed hij den 16den September 1672 afstand van het pensionarisschap. In 1684 werd hij benevens H. Soete gevolmagtigd tot het regelen der grensscheiding met den bisschop van Luik.