[Johannes Jacobus Vitriarius]
VITRIARIUS (Johannes Jacobus), zoon van den vorige, in 1679 te Genève geboren, ontving zijne opvoeding te Leiden. In 1708 werd hij hoogleeraar te Utrecht (Juris civilis et publici Prof.) en aanvaardde die post met eene Or. de usu Juris Publici universalis. In 1709 werd hij tot bekleeding van het ambt van gewoon hoogleeraar te Leiden beroepen en aanvaardde het den 15 Jan. 1720 met eene Or. de Juris Naturae necessitate et utilitate. Hij bekleedde in 1721 en 1737 het rectoraat en hield bij die gelegenheid eene Or. de pactis eorum qui summum habent imperium en de iure alienandi imperii et regna. Hij was een der sieraden der hoogeschool en overleed den 12den December 1745. Hij is door J. Houbraken met zorg in plaat gebracht, alsmede in zwarte kunst, en onder de eftigies bij van der Aa. Behalve de genoemde oratien, gaf hij nog in het licht: Or. funcb. in obitum Antonii Schultingii. L.B. 1735. 4o.
Zie Saxe, Onom. Litt. T. VI, p. 134. 131; Drackenborgii Series Profes. Acad. Traject. No. LVII; Musei Mazzuchelliani, Tom II, Tab. 182, N. 5 ad p. 324; Heringa, de auditorio, p. 144; Te Water, Narratto, p. 54, 57, 209; Siegenbeek, Gesch. d.L.H. D. I, bl. 261, 268, 287, 274, 275, 292, D. II, bl. 181, 182; Schotel,