[Bernhardus Vezekius]
VEZEKIUS (Bernhardus), in 1585 geboren, werd in 1618, toen hij predikant te Echtelt in Gelderland was, voor de Synode te Dordrecht gedagvaard en wegens zijn remonstrantsche gevoelens van zijn ambt verlaten. Na zijn afzetting vetrok hij naar Huussen in het land van Kleef, doch spoedig moest hij die plaats verlaten. Hij begaf zich nu naar Waalwijk, vervolgens naar Antwerpen, waar hij bij de eerste algemeene vergadering der ballingen tegenwoordig was. Ten gevolge van het besluit aldaar genomen, dat de predikanten, die moed genoeg hadden tegen het verbod der algemeene staten, naar hun land terug te keeren en daar het Evangelie te verkondigen, begaf hij zich derwaarts, en werd in Mei 1620 omtrent het dorp Kudelstaart, door Albert Bruijnink, Sekretaris van Enkhuizen, erkend, gevangen genomen, te Mijdrecht met ijzeren kluisters aan de beenen geboeid en naar Utrecht gevoerd, vanwaar hij eerlang naar 's Hage op de gevangenpoort werd gebracht. Daar werd hij ondervraagd en toen hij geen voldoende antwoorden gaf, met de pijnbank bedreigd en in een strenge gevangenis de Giool genoemd, geworpen.
Uit 's Hage zond men hem naar het tuchthuis te Haarlem waar zijne huisvrouw Josephine de Remeij met moeite verlof verkreeg hem tweemaal per week te mogen bezoeken. Hij wist zich van een sleutel meester te maken en ontvlood, na 15 maanden zittens. Hij begaf zich naar Hoorn, doch verloor andermaal in 1623 zijne vrijheid te Amsterdam, en