of te Dordrecht in een vat met spijkers beslagen, langs de straten gerold en dus deerlijk van het leven beroofd zijn. Volgens anderen zou hij geradbraakt zijn, doch hoogst waarschijnlijk is hij na eene korte gevangenis ontsnapt.
In Junij 1307 ten minste was hij nog in leven. Niet dezelfde redenen gaven de edelen aanleiding tot den moord aan den graaf gepleegd. Zoo zou van Velzen vertoornd op hem geweest zijn, omdat hij zijn neef Jan, van een manslag aan eenen, met wien hij verzoend was, begaan, te Leiden had laten onthalzen, waarbij, volgens sommigen, nog kwam, dat de graaf de huisvrouw van van Velzen zelven, eene dochter van Herman van Woerden, zou verkracht hebben. Dit gevoelen werd versterkt door een oud rijm op het laatste blad van een handschrift der Rijmkroniek van Melis Stoke, dus beginnende:
‘Al dede Gherrydt van Velzen quaet,
Dat quam alleen bi sulker daet,
Dat syn wyf was jammerlike verkraft,
Daar toe dede de Grave syn macht enz.’
Men heeft later nopens dat verkrachten een liedeke ontdekt, 't geen ouder schijnt dan deze rijmen. Men vond het op een schutblad van den geschreven Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Van Velzens gemalin heet aldaar Isabeele van Benthem. Een ander tijdgenoot van graaf Floris geeft te kennen, dat er een gerucht liep, dat men den graaf van kant geholpen had ‘omdat hij de vrouw van eenen zijner Baroenen verkragt had.’
Zie Spiegel Historiaal, CXLIII, bl. 202; Huydecoper, Proeve van taal- en dichtk. (uitg. van Lelyveld), D. I, bl. 370-376; Melis-Stoke; Scriverius; Wagenaar; van Wijn; Bilderdijk; Arend; Halma; Kok en aangeh. schrijvers; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.