[Carolus Utenhove]
UTENHOVE (Carolus), zoon van den vorige, te Gent geboren, leerde de grammatica onder Joannes Otto. Van hier naar Parijs getrokken, oefende hij zich daar in de latijnsche en grieksche talen en verkreeg daarin een buitengewone bekwaamheid. Ook verstond hij de fransche, engelsche en italiaansche talen. Hij was bevriend met Donn. Lambinus, Adr. Turnebus, Joannes Auratus en andere beroemde mannen, en maakte latijnsche en grieksche verzen.
Hij schreef:
Epigrammata, Epitaphia, Epithalamia Graeca et Latina.
Epitaphia in mortem Henrici II, Galliarum regis, typis Rob. Stephani. 1560.
Epistolarum Centuria. Coloniae. 1597. 8o.
Mythologica Aesopica, metro Elegiaco. Steinfurti. 1607. 8o.
Commentariolus, sen libellus Adsertatorius, quo Principum duorum, Philippi II, Hispp. Regis et Mahometi III, Turearum Imp. vires, opes, provinciae etc. explicantur, ex Italico Joan. Boteri Latine redditus. Utenhovio interprete.
Xenia seu ad illustrium aliquot Europae hominum nomina, Allusionum (intertextis àltcubi Joach. Bellau eiusdem argumentis versibus) liber primus. Ad Elisabetham tenuissimam, Angl. Franc. Heb. etc. reginam, z.j. of pl., 8o., pp. 143, denkelijk te Londen, doch onder de opdragt Basiliae Rauracorum, Anno 1561, Cal. Iun. Vooraf gedichten van G. Buchananus, Joachim Bellains, Lutetiae, 1559, en een brief van A. Turnebus aan Paulus Forius, waarin een zeer gunstig oordeel over Utenhove voorkomt. Men vindt ook gedichten van hem onder de Deliciae Poët. Belg. T. IV.
Hij bragt den laatsten tijd zijns levens te Keulen door, waar hij de dochter van den heer van Diemerbroeck trouwde, en den 1sten Augustus 1600 in den ouderdom van 64 jaren overleed.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 129, 130; Franc. Sweertii Ath. Bat., p. 172; Foppens, Bibl. Belg., T. I, p. 165; Cat. Bibl. Bun., T. I, V. II, p. 1685; Saxe, Onom., T. III, p. 396; Bonsardi, Icones Vir. Ilt., T. III, No. 10; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 56, 57; Gerdes, Hist. Ref., T. III, p. 128; Kobus en de Revicourt; Verwoert; Blommaert, Ned Schrijv. te Gend.