Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Cornelius Trigland]TRIGLAND (Cornelius), zoon van den vorige, in 1609 te Amsterdam geboren, ‘was,’ volgens Coccejus, ‘het beeld van zijnen beroemden vader en wedijverde met hem in roem en geleerdheid.’ In 1627 werd hij als student en bursaal van het Fransch collegie, onder professor Colonius, ingeschreven, studeerde in de godgeleerdheid en verkreeg den graad van doctor in die wetenschap. In 1632 werd hij als proponent te Wormer beroepen, vertrok twee jaren later naar Hoorn en werd den 11den April 1638 te 's Hage bevestigd. Hier werd hem in 1656, toen de prinses royaal naar Frankrijk vertrok en de jeugdige prins te Honsholredijk achterbleef, de opvoeding van dezen toevertrouwd. Hoe hij die gewigtige taak volbragt en welke schoone vruchten hij mogt inoogsten getuigde zijn neef, de Leidsche Hoogleeraar Jacobus Trigland in zijne Laudatio funebris Guilielmi III regis, in Mei 1702 in het groot auditorium te Leiden uitgesproken. Het was echter niet genoeg den jeugdigen prins door mondeling onderwijs met de waarheid en pligten van den christelijken godsdienst bekend te maken, hij was zijn wijze Mentor, die hem leidde, raadde in hem elk oogenblik, zelfs onverwacht in zijn slaapvertrek mogt naderen, om zijn gedrag gade te slaan. Nog meer, gelijk Fénélon den Télémaque voor zijn kweekeling, den hertog van Bourgogne, schreef, zoo schreef Trigland voor den prins van Oranje Idea sive imago Principis Christiani ex Davides Psalmo centesimo prima expressa et adumbrata à Cornelio Triglando St. Theol. Doet. Ecclesiae Hagiensis Pastore et celsissimi Principis Guilielmi Ephoro. Hogae Comit. 1616. Vooraan vindt men het portret van den jeugdigen prins, door A. van Zijlvelt gegraveerd naar de | |
[pagina 215]
| |
schilderij van A. Raguenaar en deze dichtregels van Huygens er onder: ‘Se quaeritur quo forte Triglandi patris
Succo et medullâ constet qureolus liber;
Oculis favete: en Instar, en Compendium.’
Na de opdragt aan den prins en een voorberigt volgen gedichten van Constantijn Huygens, Franciscus Plante en Theodorus Trigland (broeder van Cornelius), Psalm CI votum regis en eindelijk, naar aanleiding van den Psalm, de Idea. Dit werk vereerde zoowel den onderwijzer als den leerling, en was allezins geschikt om hoofd en hart van den jeugdigen vorst te vormen. Het getuigt van des leermeesters innige liefde voor den prins, eene liefde, die nog het hart van den grijsaard vervulde, toen hij eenen treffenden brief een zijner zonen in de pen gaf, bij het vernemen dat zijn voedsterling tot de waardigheden van zijne voorouders was verheven. Hij zelf kon toen de pen niet meer voeren, daar hij, aan het ziekbed gebonden, alle dagen zijne genadige ontbinding verwachtte,Ga naar voetnoot1). Slechts weinige weken, na het verzenden van dezen brief, overleed hij (20 Augustus 1672)Ga naar voetnoot2).
Zie Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges., D. I, bl. 210, 211; Abbing, Beschrijv. van Hoorn, D. II B, bl. 98; Soermans, Kerk. Reg.; De Paauw en Veeris, Vern. Kerk. Alphab., bl. 206; Schotel, Godgel. Bijdr. 1865; J. Marckii, Orat. funeb. in obitum Jac. Triglandii. |
|