Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
24sten Februarij 1773 geboren, en begon zijne militaire loopbaan op twaalfjarigen leeftijd als kadet bij het infanterie regiment van Stuart, waarbij ook zijn vader diende in den rang van kapitein. Twee jaren later tot vaandrig bevorderd, verliet hij echter kort daarna, tengevolge der staatkundige gebeurtenissen, den dienst, om daar weder in 1794 aan deel te nemen, en wel bij het infanterie regiment van Bentinck. Achtervolgens tot vaandrig en luitenant bevorderd, maakte hij met de jagers van Bylandt, waarbij hij kort te voren was overgeplaatst, den veldtogt mede van 1794. In 1796 maakte hij als 1ste luitenant den veldtogt in Duitschland mede en in dien rang nam hij deel aan den strijd in Noord-Holland, bij gelegenheid van de landing der Engelschen, en werd in den slag bij Bergen op den 27sten Augustus drie malen gekwetst. Weinige maanden later tot kapitein bevorderd, ging hij in dien rang in 1805 over bij de pas opgerigte garde van den raadpensionaris Schimmelpenninck. Bij dat korps, na de troonsbeklimming van Lodewijk Napoleon, garde van den koning van Holland, werd hij in 1807 bevorderd tot luitenant-kolonel en in het volgende jaar tot majoor; als zoodanig werd hij bij het regiment grenadiers van de koninklijke garde ingedeeld. Op den 2den Januarij 1812 door Napoleon tot geheraal-majoor benoemd, behield hij het kommando over zijn grenadier-regiment en volgde er den keizer mede naar Rusland. Hij toonde door daden, dat hij de verkregene onderscheiding waardig was, en had hij vroeger het kommandeurskruis van de orde der Réunie en de ridderorde van het Legioen van Eer ontvangen, na den afloop van den veldtogt benoemde den keizer hem tot officier van die orde en tot adjudant van de jagers te voet van de keizerlijke garde, terwijl hij hem daarna nog verhief tot baron van het Fransche keizerrijk. In den veldtogt van 1813 voerde Tindal, als adjudant-generaal, het bevel over eene brigade van de jonge garde, en woonde hij onder anderen de veldslagen bij Lützen en Bautzen bij. Bij het gevecht voor Dresden, terwijl hij met anderen een poort verdedigde, drong een geweerskogel hem door den enkel, van welke wonde te doen genezen, hij het leger verliet en zich naar Versailles begaf. De keizer, zijne diensten willende beloonen, bevorderde hem tot kommandeur van het Legioen van Eer en tot divisie-generaal bij de keizerlijke garde. Tengevolge der plaatsgrijpende gebeurtenissen vroeg en verkreeg hij in Junij 1814 zijn ontslag uit de Fransche dienst. Door koning Willem I aangesteld zijnde tot opperbevelhebber der reserve-armée, werd hij, nadat de vrede met | |
[pagina 145]
| |
Frankrijk gesloten was, tot inspekteur-generaal van het wapen der infanterie benoemd. Tot den 15den Augustus 1818 heeft hij deze betrekking vervuld, toen hem het bevel werd opgedragen in het zesde groot militair kommando. Hij verwisselde dit later met het bevel over het tweede, terwijl hij in 1828 benoemd werd tot generaal der infanterie en belast met het bevel in het eerste groot militair kommando, waarvan het hoofdkwartier te Utrecht was. In die betrekking bleef hij tot aan zijn dood, die den 4den Augustus 1834, op zijn buitenverblijf nabij Zeist, waar hij zijne laatste levensjaren doorbragt, plaats vond. In de kerk aldaar werd hij begraven en zijn stoffelijk overschot door een eenvoudigen lijksteen gedekt. Behalve met de reeds genoemde ridderkruisen, waarbij nog gevoegd moet worden het kommandeurskruis van de orde der Unie, hem in 1809 door koning Lodewijk gegeven, had Tindal nog het ridderkruis der Fransche militaire orde van verdiensten en het kommandeurskruis van de militaire Willemsorde. Koning Willem I verhief hem daarenboven met den titel van baron, in den Nederlandschen adelstand. Zijne afbeelding ziet het licht; ook in het Biographisch album. Tindal was gehuwd met Helena Hartkamp, bij wie hij vier zonen verwekte: 1. D. baron Tindal, als gepensioneerd kapitein van den generalen staf overleden; 2. jonkheer G.A. Tindal, gepensioneerd kapitein ter zee; 3. jonkheer L.J. Tindal, kapitein der artillerie; 4. jonkheer W.F. Tindal, ritmeester der kavallerie en kamerheer van den koning (alleen in 1859).
Part. berigt. |
|