civilis, doch de oude regering in September van dat jaar hersteld zijnde, werd zijne aanstelling vervallen verklaard. Den 25 Junij 1789 benoemden Curatoren van het Athenaeum te Deventer hem tot professor Juris civilis. In die betrekking was hij werkzaam tot 1795, wanneer hij, ten gevolge der veranderde staatsgesteldheid, ambteloos werd. Den 19 October noodigden Curatoren der Utrechtsche hoogeschool hem uit zijne vorige betrekking aldaar weder te hervatten, doch hij sloeg zulks af. In het volgend jaar werd hij aangesteld tot raadsheer bij het Provinciaal geregtshof van Utrecht. Dit hof, na de inlijving van ons vaderland in het Fransche keizerrijk, ten jare 1811 vernietigd zijnde, werd hij den 15 Februarij 1815 vrederegter te Apeldoorn in Gelderland en den 25 October regter van instructie te Amersfoort. In 1823 kreeg hij zijn eervol ontslag en den 3 Maart 1830 eindigde hij te Amersfoort zijn wisselend leven.
Zie Heringa, de Auditorio, bl. 27, 154, 219, 220; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. II. bl. 520, 521; Kunst en letterb. 1830, D. I. bl. 164.