Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 14
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Francois d' Oyenbrugge of Oyembrugge]OYENBRUGGE of OYEMBRUGGE (Francois d'), heer van Milse, kapitein in staatschen dienst, liet in 1576 bij het innemen van Antwerpen zijn leven. Men vermoedt dat hij tot de verbondene edelen behoorde. Hij huwde Anna van der Noot, dochter van Engelbert van der Noot, ridder, hofmeester van Prins Willem I. Mogelijk was het zijn broeder Philips René, heer van Oyonbrugge, die het smeekschrift tee- | |
[pagina 312]
| |
kende. Deze werd in 1531 te Brussel geboren, had tot doopgetuigen Philips van Croy, hertog van Aarschot, René van Nassau, prins van Oranje en Margaretha van Croij echtgenoote van graaf Karel van Lalaing, en was door zijn huwelijk met Louise, dochter van Wouter van der Noot en van Catharina Hinckaert zwager van Karel en Jasper van der Noot, die ook beiden tot de verbondene edelen behoorden. Ook kunnen in aanmerking komen Gerard d'Oyenbrugge, gehuwd met Filippotte de Ligne, dochter van Jan heer van Hamme en van Philippotte van der Noot en dus de zwager van Antoine de Mol, een der bondgenooten, of Engelbert d'Oyenbrugge, zoon van François en Margaretha Quarré, doch eertijds kommies van de finantien te Brussel, die ten tijde der beroerte naar Holland week en in hoogen ouderdom te Delft in 1611 overleed. Tot dit geslacht behoorde ook, doch van eene tegenstrijdige denkwijze met de bondgenooten, Engelbrecht of Engelbert d'Oyenbrugge, die in den blafaard van de goederen der fugitiven in 't land van Heusden, bekend staat als een der twee raaden en kommissarisen des konings van Spanje, wier ambt was de goederen der gevluchten ter oorzake van de Nederlandsche beroerten aan te slaan. Men vergelijke, in de Sententien van Alva bl. 320-323 het door hem bekrachtigde doodvonnis tegen een onroomschen gevangenen van Heusden.Ga naar voetnoot(1)
Zie over dit geslacht en de gemelde personen l'Espinoy, Récherches de la Noblesse de Flandre, p. 275 en vvg.; Butkens, Trophées de Brabant, T. I, p. 223; Nobiliaire des P.B. T. 1, p. 314, T. II, p. 408; Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-bas, T. I, p. 220, 221, T. III, p. 151-177; le Carpentier, Hist. de Cambr., T. III, p. 425, 493, 602; J.C. Loyens, Recucil, herald, des Bourguem, de Liège, p. 480-481; Quartiers, Généal, T. I, p. 232, 276, 282, 385; Sentent. v. Alva, bl. 109; Christyn, Jurispr. her., T. I, p. 309, 310, 353; van Leeuwen, Bat. ill. p. 232; Te Water, Verb. d. Edel., D. II, D. III, bl. 200 volgg.
Zie Messager des Seienses hist. 1844, p. 324. |
|