Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 14
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Frans van Oudendorp]OUDENDORP (Frans van), werd in 1696 te Leyden geboren, in 1724 rector der Latijnsche school te Nymegen, in 1726 te Haarlem en in 1748 hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid te Leyden, welke post hij 21 Oct. van dat jaar aanvaardde met eene redevoering de literatis Oaji Julii Caesaris studiis. Hij verwierf zich door de uitgave van een groot aantal Latijnsche schrijvers grooten roem. In 1720 verscheen van hem: Julius Obsequens de prodigiis cum annotationibus Io. Schefferi cum suis et supplementis Conr. Lycosthenis, L.B. 8o.; in 1728 zijn uitgaaf van Lucanus (L.B. 4o.) ed. altera multo auctior et emendatior. Ibid. 1779 4o. in 1731 van Sextus Julius Frontonis. (L.B. 8o. en 1779 8o. maj.) in 1737 van Julius Caesar (L.B. 4o.) in 1751 van Suetonius (L.B. 4o.) en 1757 van Thomas Magister Johannis Stephani Bernardi. (L.B. 8o. maj 1) en na zijn dood, door bezorging van zijn zoon Cornelius, die van Apulejus, L.B. 1786 4o. Hij ontwierp een opschrift voor het geschenk van curatoren aan hunnen secretaris D. van Royen en hield een lijkrede op prins Willem IV (Laudatio funebris Guilielmi Caroli Henrici Frisonis. L.B. 1752), in 't Ned. vert. Leid. en op prinses Anna (Laudatio funebris Annae. L.B. 1795 4o.) Bijzondere zorg droeg hij voor de | |
[pagina 268]
| |
plaatsing en geschikte beschrijving van het oudheidkundig legaat van Papebroek. Hij hield in 1745 een Oratio de Veterum Incriptionum et monumentorum usu legatoque Papenbroekiano L.B. 4o.Ga naar voetnoot(1), en gaf in het volgende jaar Brevis veterum monumentorum ab Amplissimo viro Gerardo Papenbroekiano Academiae Lugduni Batavae legatorum descriptio in duas partes divisa, quarum prima Graecos Latinosque titulos et anaglypha continet, secunda statuas, imagines etc. conplectiturGa naar voetnoot(2). Oudendorp overleed 14 Febr. 1761: zijn zoon Cornelis vermaakte zijn vaders letterk. nalatenschap aan de bibliotheek te Leyden. Behalve de genoemde werken heeft men nog van hem:
Orat. de usu et necessitate publicarum scholarum. Neom. 1724 4o.
Orat. inaug. de ingenuae educationis et ad eam scholarum necessitale. Harl. 1726 gr. 8o.
Carmen elegiacum de veris adventu. Lat.-Ned. Harl. 1734 4o.
Zie Saxe, Onom. T. VI p. 336-337, 708; Te Water, Narr. p. 95-96, 155 seqq. 219; P. Burmannus, Praef. ad Lucanum p. 3; G. Stolle, ad Hermannum p. 786-787; Nov. act. erud. 1747 Janii, Parte I p. 317-320, 1752 Septemb. Parte I p. 488-498; 1776 Septembri p. 426-432. Bibl. Crit. T. IX p. 109 seqq. T. IV p. 106; Björnstähl, Reiz. door Europa D. V bl. 426; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges. D. I bl. 272, 277, 281, 282, 302. D. II bl. 55, 123, 124, 196; Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Schotel, Cesch. der Leidsche Bibl.; Cat. de livres de la Bibliothèque de M.P.A.B. Crevenna No. 2496; 2857, 2858, 3995, 5038, 6194, 6319; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II bl. 77 D. III bl. 200, 324; Abcoude, Naamr. 3e Aanh. bl. 12; Bibl. Hulthem. No. 7215, 8472, 11493, 12469, 17052, 17059, 23408, 23407; Wyttenbacchii Opusc. T. I p. 563, 604; Elog. Tib. Hemsterhusii et vita D. Ruhnkenii ed. Bergman p. 82, 103, 138, 209, 224, 370, 469; N. Gel. Europa Th. IX S. 200-209; Götting., gel. Zeit. 1751 p. 24; Goetz, Bibl. Dresd. T. II S. 450; Baumgartens, Nachr. van einer Hallischen Bibliothek 4 ter. Bd. S. 408; Bibl. raisonnée T. XIX p. 158; Biogr. Univ.; Biogr. mod. génér; Diet. Univ.; Golting, Zeit. Zugabe zu 1779-187 volgg.; Adelung en Rotermund; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 214; De Crane. de fam. Hemsterhuis bl. 77; Boekz. d. Gel. Wereld. 1726 a bl. 244, 377, 748. 1720 a bl. 118. |
|