| |
[Joachim Oudaan]
OUDAAN (Joachim), zoon van den voorgaande en van Maria, dochter van Jan van der Kodde, werd den 7 Oct. 1628 te Rijnsburg geboren. In zijne jeugd werd hij ter schole besteld bij Theodorus Schrevelius, rector te Leyden, die door zijn zoon Cornelis Schrevelius werd opgevolgd. Dagelijks ging hij heen en weêr te voet van Rijnsburg naar Leyden, en hielp zijn vader in zijne vrije uren in de bakkerij. Reeds gaf hij in zijn vroege jeugd blijken van aanleg voor de poëzy, en zijne vorderingen in de Latijnsche en Grieksche talen waren zóó groot dat hij reeds toen ge- | |
| |
meenzaam omging met de geleerde mannen, die in dien tijd te Leyden werden gevonden. Tot deze behoorde de beroemde Peter Schrijver of Petrus Seriverius, die zich als dichter den bijnaam van Hollandschen Martiaal had verworven. Deze nam Oudaan eenigen tijd tot zijn gezelschap in huis, deze werd later toen Seriverius blind geworden was, diens amanuensis. Hij bragt o.a. uit zijn mond de Toetstien op het oude Goudse Hollantsche Kronykje op het papier. Na het verscheiden zijne ouderen, doch voor dat van Seriverius, die 31 April 1660 te Oudewater stierf, begaf hij zich in 1656 om zijn huwelijk met Ewoutje Stout, naar Rotterdam ten woon, waar hij den steenhandel van zijn vader bleef voortzetten en zich even als te Leyden met het beoefenen der poëzy bezig hield. Reeds in 1648 had hij als 20jarig jongeling zich als dichter aangekondigd met zijn treurspel Johanna Gray, waarmen vele raeuwigheden en ook spreekwijzen vond, die gelukkiger konden uitgedrukt worden, doch dat toch algemeen met toejuiching werd ontvangen. In het volgende jaar (1649) verscheen ander treurspel, getiteld: Konradijn,
Koning van Napels en Hertogh Frederik. Ook dit treurspel ‘is wel krachtig maar uitermate stroef en hard’. Zijne volgende treurspelen Het verworpen huis van Eli (1671) en de Haagsche broeder-moord of dolle blydschap, 1673, benevens een fragment of vijfde bedrijf van Sevvetus, 1655, zijn van denzelfden stempel, de ongelijkheid van stijl, de afwisseling van hoogdravende en platte uitdrukkingen en het stijve kunstige van sommige regels maken de lezing min aangenaam maar duiden tevens den geoefenden dichter aan.
Zijne gezamentlijke poêzij werd in 1712 te Amsterdam in 3 d. uitgegeven, in 1714 voor de tweede maal zijne Schriftuurlijke Poëzij en de Aandachtige treurigheid en hooggerezene vreugde, op welke dichtwerken Poot in 1724 nog eenige onuitgegeven Gedichten van Oudaan liet volgen.
In Oudaan vereenigde zich de vrijmoedige en rondborstige man met den stouten, krachtigen dichter. Het is niet te loochenen dat bij veel stijfs en gewrongens, vreemdaardige uitdrukkingen en zonderlinge benamingen, ook veel schoons en voortreffelijks in hem als dichter gevonden wordt. Zoo oordeelde Witsen Geijsbeek: van Kampen noemde hem den Koornhert der 17e eeuw. Van zijne geleerdheid heeft hij in zijne Roomsche Mogendheid eene proeve gegeven. Nog altijd is dit werk onder de penningkundigen zeer geacht. Voorts heeft hij verscheidene geschriften uit andere talen overgezet ook sloeg hij de hand aan een verbeterde Psalm overzetting. Zijn gehechtheid aan de gebroeders de Witt is bekend. Eene beroerte maakte den 26 April 1692 een einde aan zijn leven.
Zijn portret is door D. Jongman gesneden.
| |
| |
Hij gaf in het licht:
Anna Graij of Gemartelde onnozelheid, trsp. Leijden. 1648, 4o.
Koning Konradijn en Hertog Frederijk, trsp. Leijd. 1649, 4o.
Het verworpen Huis van Eli, Hoogepriester en Rechter Israëls, trsp. 1671, 4o.
Servetus, treursp. Het vijfde bedrijf. 1655.
Afzonderlijk en met den titel van Tooneel-poëzij 2 dn. gr. 8vo. met portr. van O. naar Houbraken door D. Jonckman, 2e dr. Amst. P. Visser en E. Visscher z.j. kl. 8o.
Haagsche Broeder-Moord of dolle blijdschap; trsp. Frederik-stad, bij J.E. Smith z.j. (1672) kl. 8o. Hier achter Aenmerkingen op de Beschuldigingen der Heeren de Witten, door den zelven dichter. Frederik-stad. J.E. Smith, z.j. kl. 8o.
Hollands Dankbaarheijd, op den Dank-dagh den 13 van Herfstmaand 1651. Wilh. van Rijnenburgh 1651.
Scheuring voor Arnoldus Montanus op zijn boek genaamd Beroerden Oceaan. Amst. 1656.
Zweedschen Hoogmoed gebroken, op het zeetreffen der Zweedsche en Hollandsche vloten in de Zont. Rott. J. Naeranus 1658.
Aandachtige treurigheid en hooggereeze vreugde, getr. uit het lijden enz. van onzen Heere. Rott 1660. 1694 8o.
Vryheit in Staat en godsdienst, of zegenrijke stand der vrije Vereenigde Nederlanden. Rotterd. J. Naeranus, 1666 plano.
Afschaduwing des Zegenpralenden rijk van Jesus Christus. 1666. Amst. 1714.
Woestyn-stryd der Verzoekinge tusschen onzen Heiland en de Satan. 1666,
Lijkdicht op Rabo Herman Scheele. 1666.
De vryheit op den troon gevestigt. 1667.
God in het Goddelijken gekent en doorzien in de schepselen. Rott. 1670 4o.
Uitbreiding over het boek van Job. Rott, 1671. Amst. 1714 8o.
Op het overlijden van Vrank van Diik (overl. 3 Junij 1680) Rott. 1680 4o.
Uitbreiding over het boek der Psalmen, in verscheijde Dichtmaat door J.O., (het eerste deel) op muzijk gebracht door R. Schrijver. Rott. 1680 8o.
Darids Psalmen nieuwelijkx op rijm maat gestelt, het
| |
| |
meest door J.O. Uitg. door de opsienders en dienaren der Vereen. Doopsgesinde Gemeente binnen Amsterdam (op musyk) Amst. 1684 met titelpl. van J. Luijken 8o. 2e druk, Amst. 1685 met andere titelpl. van Jan Luijken 12o. 5e druk, Amst. 1727 12o. 6e druk, Amst. 1765 12o. 1766 2 dn. 8o.
Schriftuurlijke Poezy. Amst. 1714 8o.
Toepassing over eenige stukken der openbaringe van Johannes. Rott. 1687.
Aan mijne geboorteplaats Rijnsb. Rott. 1672; ook in Nederd. Keurdichten D. I bl. 96; ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 223.
Boet- en Treurtranen over de ellenden onzes Vaderlands, uitgestort bij de arme weezen der stad Rotterdam over den ingang des jaars 1676, ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 187.
Rakende de klagt van Tryntje Cornelis 1659, ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 435 en in Poezy (1712) D. I bl. 42-46 en in Bloemkrans van versch. Ged. bl. 569. Zie Navorscher D. VII bl. 352.
Weeklage over Brittanjes bloedigen toeleg op overheerschend zeegebied enz. Rott. 1673 en in N. Keurd. D. I bl. 463.
Rouwklage over den dood van de Ruyter. Rott. 1677.
Lijk-rouw der Maas-stroom op de ontfanghenis van het lijk des zeevoogds M. de Ruyter. Rott. 1677.
Den grooten Rotterdammer in zijn geboortestad herstelt. enz. Rott. 1677.
Uytvaert van den Kato dezer eeuw, W. van der Aa, vroedschap der stad Rotterdam. Rott. 1678.
Lijkgedachtenis van Joost van den Vondel enz. Rott. 1679.
Lijkgedachtenis van Jac. Borstius, leer. d. Geref. gem. te Rotterd. Rott. 1680.
Rouklage over de dood van G. Brandt, de jonge. Rott. 1683.
Engelandt, Romens gewetensdwang, ontheven door een vrij parlement. Amst. 1688.
Op de Regtsvordering van mr. Abraham Bakker, Rott. 1690.
Op het niwelinckze Parnas Pasquil der majesteijt schenders enz. Rott. 1691.
Blijdschap en Zegewensch aan Pieter de Groot, over deszelfs betuijgde onschuldt en Gerechtige Vrijkenning, door den Ed. Hove van Holland. Rott. 1676.
Verschillende gedichten in Bloemkrans van verscheiden Gedichten. Amst. 1659 passim, in Klioos kraam, d'eerste Opem.
| |
| |
bl. 171 en in Nederd. Keurd. D. I bl. 96, 112, 113, 118, 130, 144, 195, 200, 208, 222, 236, 330, 337, 340, 371, 379, 383, 423, 426, 431, 435, 447, 463, 469, 471, 472, 473, 475, 536.
Aan mijn Broeders zoon Frans Oudaan. (Gorinch. 1844 kl. 8o.) Met een woord van toelichting medegedeeld door Mr. Bodel Nyenhuis in Noord- en Zuid-Hol. Volksalm. 1844.
Poezy en leven, beschr. door D. van Hoogstraten. Amst. 1712 3 dn. 8o. Amst. 1728 met pl.
J.O. Gedichten meest voor dezen in 't licht gegeven, uitgegeven, door H.H. Poot. Delft 1724.
Korte Beschrijvinge der wijd beroemde koopstad Rotterdam (ten geleide der profil teekening, of het gezigt der stad langs de Maas, geteekend en gegraveerd door Jacob Quacq.) Rott. gedr. bij denz. 1662 lang. form. Door C. van Alkemade aan O. toegeschreven. Zie Mr. Bodel Nyenhuis, Typogr. Plaatsb. No. 1172,
Roomsche Mogentheid, en gezag en staatsbekleeding der oude keyzeren; Bemachtigen van Riiken en Landschappen enz. onder de schetse en schaduwe der Roomse Medalien, voorgestelt in zeven samenspraken door J.O. verciert met afbeeldingen der Medalien, en eenige andere bijzonderheden, inhoudende twee en twintig koperen platen vervat. t' Amsterdam. 1664 4o.
Roomsche Mogentheyt of naukeurige beschryvinge van de macht en heerschappye der oude Roomsche keyseren enz. met 122 kopere plaaten, waarvan de afbeelding der Medalien en andere besonderheden gesned. door A. Perryn, A. Bloteling, H. Bary en C.v. Dalen, 1671 2e dr., doch zonder eenige de minste verandering, dezelfde met die van 1664, uitgenomen het titelblad, gelijk uit de lijst der drukfeilen blijkt. In den derden druk van Gouda 1706 zijn eenige veranderingen De laatste druk verscheen te Leiden bij Hendrik van Damme 1723 4o. met den titel: Roomse Moogentheit, en gezag en staatsbekleeding der oude Roomse keizeren, opgeheldert uit meer als dertienhonderd oude Roomse gedenkpenningen. Zie over dit werk: van der Chys, Tijdschrift voor de Algem. Munt- en Penningk. st. V bl. 407-417. Hij prijst het werk zeer, maar bejammert het dat Oudaan er eenige valsche penningen van Goltzius in heeft opgenomen. Oudaan liet den druk van 1664 met wit papier doorschieten, waarop hij eenige aanteekeningen schreef, hij schrapte ook zeer veel uit den tekst weg, veranderde er in en schreef aan de kanten. Ook Alkemade en van der Schelling, die dit hands. in hezit hebben gehad, hebben er eenige aanteekenin- | |
| |
gen bijgevoegd. Dit hands. werd later het eigendom van Mr. J.H. Hoeufft. Zie Bibl. Hoeufft. p. 53 No. 468.
Lasterkladde, onder de letteren R(aedt) D(aer) N(aer.) Rott. 1671.
Hollants Venezoen, in Engelant gebaeken, en geopent voor de Liefhebbers van 't Vaderlant. Gedruckt 't jaer O.H. 1672. Schimpdicht op den prins van Oranje, die van verraad aan Frankrijk beticht wordt. Voor den dichter hield men J. Oudaen, doch anderen Pieter de Groot. De boekverkooper Isaak Naeranus te Rotterdam en de advocaat Theophilus Naeranus en Samuel Naeranus te 's Hage, werden als helpers in het verspreiden en verkoopen van dit libel gevangen genomen. Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. V bl. 221; Bibl. van Pamfletten. 1672 bl. 45.
Verdeediging tegen de lasterlijke beschuldiging van Lambert van den Bosch, in zijne reizende Mercurius, de heeren de Witt ten laste gelegd. Leyden, meestal achter zijn Haagsche Broedermoord.
Paraenesis aan den autheur van het logen-rym met den tytel van wederroepinge tegen 't advys van J. Boot J.O. aengaende de sent. v.J.v. Oldenb. enz. Rott. 1674.
De laster-kladde der landverraders, op de magistr. uytgeworpen, afgekeerd. Amst. 1672, (2 drukken.)
Kenmerkingen over het verhaal van het opkomen der Rijnsburgers. Rott. 1672. Tweede dr. met een bijvoegsel.
Vertalingen uit het Latijn:
Hymnus of Lofzang ter eere onzes Heeren en Zaligmakers Jesus Christus, uit het Latijn van Coelius Sedulius. Rotterd. 1676, ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 447.
Arnobius tegen de Heidenen. Rott. 1677.
Henricus Cornelius Agrippa van de Ydelheit der wetenschappen. Rott. 1650.
Lijkdicht van Casper Dankerts, Rem. pred. te Bodegrave, getiteld: Spraekverbeelding van Christiaan Sopingius aan zijn treurige ouderen over deszelfs ontijdige dood den 23 van Somermaant 1675. Rott. 1675.
Zegepralende deugd van Mr. Pieter de Groot, door Casper Dankerts. Rott. 1678.
Georg. Mebius van de Heydensche orakelen, Nevens twee Brieven van de heeren Joh. van Beverwyck en Gerard. Joh. Vossius, over de verschijning van Samuel aan Saul, 1 Sam. XXVIII. Met een voor- en naareden van J.O. Dienende gezamentlijk tot krachtige wederleggingh van 't gevoelen van D. Balth. Bekker en Dr. A. van Daalen. Rotterd. 1591.
Uit het Fransch:
Verhaal van den Staat der religie. - Getrokken uit het
| |
| |
Engelsch van den ridder Edwin Sandis. Benevens eenige merkwaardige bijvoegselen, gezamentlijk uit het Fransch vert. door J.O. Harlingen 1575.
Ook gaf hij in het licht:
Stichtelijke rijmen van D.R. Kamphuizen. Rott. 1658 en sedert meermalen herdrukt.
J. Antonides van der Goes, Oorspronck van 's lands ongevallen aen Joachim Oudaen. Amst. 1573. De dichter zoekt dien in de Fransche zeden.
Aanmerkingen over Q. Joratius, Flacius, Dichtk. enz, door A. Pels (uitgeg. met Bericht van D. van Hoogstraten. Amst. 1713 kl. 8o.) In de Bibl. der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden berust een exemplaar met een anntal twistgeschriften en spotverzen er achter gebonden, vóór en tegen Prof. J. le Clerc, naar aanleiding van Hoogstratens beschuldiging in zijne Berecht met rugtitel: Hulde legende van J. de Klerk.
Rotterdamsche en Haagsche aanteekeningen, gedaan door Joachim Oudaan, van 1663-1691. Eigen geschrift van Oudaan, bevattende vele merkwaardige bijzonderheden elders niet voorkomende. Vooral belangrijk ten aanzien van den moord der de Witten in het oproer van 1696. Dit ms. behoorde aan v. Alkemade en P.v.d. Schelling en werd op de verkooping van 17 Jan. 1849 en volgende dagen in het huis met de Hoofden te Amsterdam, verkocht voor f 33-25. Zie Cat. v. Alkemade en P.v.d. Schelling bl. 12. Op bl. 41 van dien Cat. vindt men een verzameling van lof, schemp- en hekeldichten onder welke van Oudaan, voor f 35 verkocht. Zie ook bl. 64.
Zie Flögel, Komische Liter. Th. III, S. 216; Adelung en Rotermand, Saxe, Onom. T. IV p. 521; Morhof, Polgh. Lit. T. I p. 930; Anselmi Bandarii, Bibl. Numaria, No. XCIII p. 80-82; Foppens, Bibl. Belg. T.; Levensbeschrijving van ber. Man. D. III bl. 147-162; Leven door D. van Hoogstraten vóór D. III zijner Poezy; Paquot, Mém. T. II p. 622; N G. van Kampen, Geschied. der Nederlandsche Letterk. en Wetenschappen D. I bl. 346; Siegenbeek. Gesch. d. Ned. Letterk. bl. 176-178; de Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk. D. I bl. 256; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb. o.h.w.; Brandt, Hist. der Ref. D. IV bl. 340; Ypey en Dermont, Geschied. d. Ned. Hervormde Kerk; Schotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 472; J. van Iperen, Kerkel. Hist. van het Psalmgezang D. I bl. 190; Andriessen, Aanmerk. bl. 90; Abcoude, Naaml. van Boek. bl. 273; Arrenberg, Naaml. bl. 393; Cat. d. Maats. van Nederl. Letterk. D. I bl. 172, 173, 241, D. I 6 bl. 162; D. II bl. 12; 516, 528; Rogge, Rem. Geschriftten; Bibliotheek van Pamfletten 1751-1690 passim; Scriverii Poëm. p. 75; Dez. vóór
Boxhorn's Algem. Gesch.; P. Rabus, Boekz. v. Europa 1698 a bl. 297; Hoogstraten, Kok en Bijv, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Snellaert, Gesch. der Ned. Letterk.
| |
| |
bl. 43; Huberts, Chron. overzigt bl. 66; Kramm, t.a.p.; Muller, Cat. van Portr.; Cat. Gronovius II, p. 53; Cat. van Voorst, D. I, bl. 149, 183. |
|