gen uit de vereenigde landschappen te vertrekken. Te gezetter tijde werd het vuur om de boeken te verbranden aangelegd, doch de eigenaars verschenen niet, ook werden de boeken niet verbrand, maar sommige heeren namen ze uit nieuwsgierigheid mede. De staten schreven ten zelven tijd aan alle de landschappen, dat men op de personen van Ostorodus en Voidovius zou letten. Zij bleven echter nog een wijle tijds in 't land, inzonderheid in Friesland, daar zij een verantwoording opstelden en heimelijk lieten drukken. In deze schriften aan de staten gerigt, verdedigden zij hun gevoelen tegen het oordeel der professoren, met beklag ‘dat se 't onrecht waren veroordeeld; omdat men hen en hunne boeken, op het oordeel van 3 of 4 theologanten, zonder
hen te hooren, had veroordeeld’. ‘Maar dat al te haastig oordeel wijten wij U.L.H. niet zoozeer als wel Uwe theologanten, want gij zijt zoo van hen onderwezen’. ‘Langs dien weg, meenden zij, ging men de menschen om geloofssaken ten viere.’
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. XXXV bl. 17; Uitenbogaert, Hist. bl. 307-309; Brandt, Hist. d. Ref. D. I bl. 839, 440.