Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 14
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
vid van Hoogstraten boezemde hem zooveel smaak voor de letteren in, dat hij zich geheel aan deze wijdde. Ook genoot hij in zijn jeugd eenige lessen van den heroemden Hemsterhuis, die toen hoogleeraar aan het athenaeum te Amsterdam was. In 1713 verscheen een bundel Latijnsche gedichten door eenige kweekelingen van Hoogstraten zamengesteld, in welke de gedichten van Jacques Philippe en die van zijn broeder Pièrre bijzonder de aandacht trokken. Twee jaren later stond zijn vader toe dat hij de hoogeschool te Leyden bezocht, waar hij de lessen van Gronovius, Burman, Heijman en Schaaf bijwoonde, met zulk een gelukkig gevolg dat Burman voorspelde dat hij eenmaal een eersten rang onder de letterkundigen zou bekleeden. Onder Schulting en Noodt legde hij zich ook op de regten toe en verkreeg den 3e Febr. 1721 den titel van doctor in de beide regten, na het verdedigen eener Diss. ad L. 65 de acquirendo rerum dominio. Hij vestigde zich thans te 's Hage, maar legde spoedig de regtsgeleerde praktijk neder en besloot tot vermeerdering zijner kennis en vorming van zijnen smaak de beschaafdste landen van Europa te bezoeken. Hij vertrok in 1723 naar Frankrijk, en bragt te Parijs, Rochelles, Nantes, Bordeaux of in andere steden meer dan een jaar door met het doorzoeken van bibliotheken, kabinetten en penningen en oudheden, het collationeren van handschriften, afteekenen van oude gedenkstukken, met verbintenissen aan te knoopen met beroemde mannen. Hij keerde in Augustus 1724 te Amsterdam terug, doch vertrok spoedig daarop naar Londen, waar zijn broeder Jean Leonard, zich als handelaar had neêrgezet. Zoowel in Engeland als in Frankrijk leefde hij midden onder de boeken en geleerde mannen. Tegen het einde van 1725 kwam hij in Holland terug en begaf zich eenige maanden later naar Italie, waar de geleerden van alle steden, in welke hij zich ophield, uitgenomen die te Turyn, zich beijverden om hem dienst te hewijzen. Hij keerde door Duitschland naar Holland terug met voornemen hetgeen hij verzameld had, op het land voor de pers te bewerken, toen de regering van Amsterdam hem een leerstoel in de geschiedenis, welsprekendheid en Grieksche taal aan het athenaeum aanbood. Hij nam hem aan, en aanvaardde den 22 Mei 1730 zijn ambt met eene redevoering de felici Mercurii cum Musis contubernio. Na gedurende twaalf jaren met roem de professorale waardigheid bekleed te hebben, legde hij haar neder en betrok zijn buitenverblijf Gronendal, waar hij den 13 Sept. 1751 overleed, den roem nalatende van een uitstekend criticus en een grondig kenner der oudheid: overigens was hij een zeer zachtzinnig, beminnelijk, voorkomend en gedienstig man. Hij huwde in 1732 Elisabeth Maria van Rijn, dochter van Pieter van Rijn, verdumeester te Amsterdam en | |
[pagina 215]
| |
van Clara Maria Wachtendonk, dochter van ...... Wachtendonk te Aken en Catharina van Lodesteijn. Zij overleed den 6 December 1737 in den ouderdom van 27 jaren, na hem twee kinderen geschonken te hebben: Johannes d'Orville geb. 7 Sept. 1734 en Pieter d'Orville geb. 15 Maart 1737, gestorven in 1739. Zijn portret vindt men voor zijne Sicula.
Hij schreef:
Dissertatio ad L 65 de acquirendo rerum dominio L.B. 1721.
Oratio in centesimam natalem illustris Amstelaed. Athenaei Amst. 1732 in fol. op nieuw uitgegeven met aanteekk. door D.J. van Lennep (III Amstelodamensis Athenaei Memorabilia, cet. Amst. 1832 4o.) Van deze redevoering bezorgde P. Vlaming eene thans zeldzame overzetting. Miscellaneae observationes in auctores veteres et recentiores a Britannis coeptae, in Belgio continuatae, cum notis et auctario variorum virorum doctorum Lond. et Amst. 1732-1739 10 vol. Burman, die in 1732 dit werk aanving, nam d'Orville tot medearbeider aan. Deze, in 1740 alleen gebleven, vervolgde den arbeid met den titel: Miscellaneae observationes criticae novae in auctores veteres et recentiores. In Belgio collectae et proditae. Amst. 1741-1745 Tom. VII. Hij plaatste voor het eerste en laatste deel een praefatio. De stukken van de hand van d'Orville zijn geteekend met de letter B. Zeer worden geprezen zijn Exercitatio de Inscriptionibus Deliacis (Miscellan. observat. Vol. VII. Tom. I, p. 1-124) en Diatribe in Inscriptiones quasdam (Nov. Miscell. observat. Tom. III, p. 100 seq. et Tom. IV a. p. 317-320.) Critica Vannus in inanes Io. Cornelii Pavonis Paleas Amstelaed. 1737, 8o. Eene scherpe satyre tegen J.C. Paauw. Charitonis Aphrodisiaca s. amatoriarum narrationum de Chaerea et Calirrhoe Libri VIII Graecè et Latinè cum eius animadversionibus. Amst. 1750, 4o. op nieuw uitgegeven door Beck, Lips. 1783 8o. De lat. overzetting is van Reiske. Sicula, quibus Siciliae veteris rudera, additis Antiquitatum titulis illustrantur: quae edidit, et commentarium ad Numismata Sicula XX. Tabulis adj. aeneis incis., et ad tres Inscriptiones majores, Geloam, Tauromenitanam et Rheginam, nec non minorum Inscriptionum Syllogen. Orationem in auctoris obitum et Praefationem adiecit Petrus Burmannus Secundus, Pars prima et secunda. 1762, 1764 fol. D'Orville had ook het plan een uitgaaf der Grieksche Anthologie en van Theocritus te bezorgen. Voor den laatsten | |
[pagina 216]
| |
had hij 30 handschriften gecollationeerd en voor de Anthologie al wat hij magtig kon worden verzameld. D'Orville gaf (zie het vorig artikel) een pracht uitgaaf der gedichten van zijn broeder uit en plaatste er de zijne achter. Zij komen ook voor in Deliciis Poëticis Santenii. De Catatogus zijner handschriften, die thans een deel der Bibliotheca Bodleiana te Oxford uitmaken, verscheen onder dezen titel.
Codices manuscripti et impressi cum notis manuscriptis olim Dorvilliani, qui in Bibliotheca Bodleiana apud Oxonienses asservantur 1806 in 4o.
Brieven van d'Orville komen voor in Sylloge nova Epistolarum varii argumenti.
Zie Saxe, Onom. Tom VI, p. 345, 346; P. Burmanni Junioris oratio funebris iu obitum Jac. Philippi d'Orville, Amst. 1751, 4o. Elogium, auctore Constantino Langio, in Actis Societ Latinae Jenensis vol. III n. I. p. 319-325; Io. Christoph. Wolfius in Thesauro Lacroziano T. II, Ep. 158, p. 260. Ep. 165 p. 272; Joh. Christoph. Strodtmannus in Neuen Gelehrten Europa Part II, p. 330-358. Part. V, p. 251. Gesnerus, ad Isagogen 1 § 502. p. 407; d'Orvillii Sicula p. 639; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 215; Peerlkamp, de Poetis Lat. Neerland. p. 495; D. Hoogstratani Poëm. p. 188, 277; Chaufepiè Dict. hist. et Crit.; Bibl. univ.; Bibl. generale; Haag, La France protest; Jöcher, Baur, Handwörterb. T. IV, p. 134, Bibl. rais. Tom. XLV p. 336, 337, T. XLVIII, p. 307, 308; De Crane, Bijz. de familie Hemsterhuis betref bl. 66, 81; Bouman, Geschied. der Geld Hooges D. II. bl 155, 146; J. van Lennep, Gedenkb. der plechtige viering van het Tweehenderdj. bestaan der Doorl. School te Amsterdam, bl. 227; Wagenaar, Beschrijv. v. Amsterd. D. III bl. 17; van der Chijs, verh. over de beoef. der Algem. penningk. in Nederl. bl. 19; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. II, bl. 257, 258, 299, 270; Bodel Nyenhuis, Biogr. lijst No. 1518, 1519, Sepp, J. Stinstra en zijn Tijd, D. I bl. 140, 172, 177, 203, 250, D. II: Boekz. d. gel. wereld 1731, b. bl. 716, 1770 a. bl. 605; Moreri, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. Ms. Geneal. |
|