| |
[Michael Ophovius of van Ophovens]
OPHOVIUS of van Ophovens (Michael) werd in 1571 te 's Bosch geboren. In 1586 begaf hij zich te Antwerpen in de orde der predikheeren, en daar hij in wetenschap en verstand uitmuntte, werd hij door zijn overigheid gekozen om in het klooster van dezelfde orde te Leuven, de welsprekendheid te onderwijzen. Men zond hem vervolgens voor eenigen tijd naar de universiteit van Bononië in Italie, om in de godgeleerdheid onderrigt te geven. Van daar teruggekeerd, werd hij in 1601 te Leuven licentiaat in die wetenschap, terwijl hij verder in 1660, in zijne orde den graad van doctor of hoogleeraar bekwam. Hij werd ook in dezelfde orde tot de eerste bedieningen verheven. Nadat hij eerst prior van het klooster der predikheeren te Leuven geweest was, verkreeg hij, tot vier reizen, dezelfde waardigheid in dat van Antwerpen, welk klooster door de beeldstormers veel geleden had, doch door hem in een voortreffelijken staat hersteld werd. Nog hooger in waardigheid opklimmende, werd hij in 1611 provinciaal, welk ambt hij tot 1615 heeft bekleed. In zijne hoedanigheid van provinciaal bevond hij zich in het algemeene kapittel der predikheeren-orde, dat in 1611 te Parijs is gehouden, en hield hij vervolgens, twee jaren daarna, in zijne geboorteplaats, 's Bosch, een provinciaal kapittel, waarin zeer heilzame besluiten werden vastgesteld. Kort daarna werd er, met overleg der bisschoppen in Nederland, door de oversten der predikheeren eene missie of zending tot stand gebragt, om in de geestelijke behoeften der katholijken in de vereenigde provincien te voorzien, en Ophovius werd door de vergadering van de kardinalen der propaganda tot hoofd der zending aangesteld. In het midden van zijnen ijver, werd hij, in het jaar 1623, te Heusden gevangen genomen, werwaarts hij zich met een vrijgeleide had begeven om de zaken van het sterfhuis zijns broeders te regelen. Hij had bij
| |
| |
die gelegenheid van de Aartshertogin Isabella den last gekregen om met den bevelhebber, Willem Adriaan de Hornes, wegens de overgave dier stad te handelen, wijl zij had vernomen dat deze daartoe genegen was. Dan de aartshertogin was hierin door valsche brieven, welke een neef van den voornoemden bevelhebber, die te Geldrop woonde, haar had vertoond, misleid. Zoodra Ophovius de overgaaf der stad voorsloeg, werd hij in hechtenis genomen en naar 's Hage vervoerd. Toen de aartshertogin hiervan onderrigt was, deed zij aanstonds den neef des bevelhebbers gevankelijk naar Vilvoorden overbrengen; en het bleek dat alles verzonnen was. Hoe ongelukkig ook Ophovius in deze zaak gewikkeld was, moest hij nogthans een geruimen tijd in de gevangenis blijven, in welken toestand hij tegen twee leeraren der hervormde gezindheid, die men naar hem gezonden had om over het geloof te twisten, de katholijke godsdienst verdedigde. Nadat hij omtrent acht maanden in hechtenis was geweest, werd hij tegen eenige gevangenen, die te Duinkerken zaten, uitgewisseld. Kort na zijne vrijstelling, werd hij in 1625, op voordragt der aartshertogin, door Philips IV, koning van Spanje, tot aartsbisschop van 's Bosch benoemd. Paus Urbanus VIII gaf den 2 Julij 1626 de bul zijner aanstelling, en hij werd den 17 September daaraanvolgenden in de hoofdkerk van Antwerpen door Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen, gewijd, in het bijwezen van den bisschop van Antwerpen, Joannes van Malderen en van Antonius Triest, bisschop van Gend. Zijne plegtige intrede te 's Bosch had den 30 October van hetzelfde jaar plaats. De regering der stad, zette daaraan allen luister bij. Van Rambicourt die, in het afwezen van den bevelhebber Grobbendonck, het krijgsbewind binnen de stad
voerde, en met onderscheidene hoofdofficieren aan het fort Jsabel den bisschop had opgewacht, bragt hem in zijne koets aan de Vuchterpoort, waar hem, bij monde van den pensionaris, de gelukwenschingen der regering werden aangeboden. Toen de bisschop de stad binnen reed, werd het grof geschut der stads wallen en der schansen gelost, dat door het handgeweer der wacht werd beantwoord. De stoet geleidde vervolgens den bisschop naar de kapel van den H. Cornelius, die niet verre van de poort verwijderd was, van waar hij in bisschoppelijk gewaad gekleed en van de geestelijken der stad vergezeld, naar de hoofdkerk optrok, in welke de gewone plegtigheden werden verrigt. De stad was met de aanstelling van eenen harer inboorlingen tot bisschop zoo ingenomen dat de regering aan den kerkvoogd een zilveren gedreven lanpet en schotet tot geschenk vereerde.
Ophovius, tot bisschop van 's Bosch ingehuldigd, bestuurde, in de moeijelijkste tijden, de kerk met buitengewone
| |
| |
waakzaamheid en standvastigheid, terwijl hij een eenvoudig en kloosterlijk leven leidde. Hij verwierf door zijne deugden, ook bij de onroomschen hooge achting.
In 1628 woonde Ophovius de vergadering der bisschoppen bij, die te Antwerpen werd gehouden. Niet te vreden met de zorg, die hij voor zijn bisdom had, bleef hij ook de zending in Holland behartigen, en zorgde dat ook in de Noordsche rijken, tot in Zweden en Noorwegen, de katholijken van zendelingen werden voorzien. Tot bereiking van dit doel had hij besloten een seminarie of kweekschool tot opleiding van zendelingen te stichten. Hij schreef deswegens, den 18 April 1629, aan den pauselijken Nuntius te Brussel. De H. Stoel prees den ijver van den bisschop en gaf hem daartoe verlof. Dan, terwijl hij dit plan trachtte te bewerkstelligen, werd nog in datzelfde jaar zijne bisschoppelijke stad door de krijgsmagt der protestanten belegerd en bij een aangegaan verdrag bemagtigd. Bij het sluiten des verdrags van overgave, dat weder door hem werd geteekend, zorgde hij, zooveel mogelijk, over het behoud en de vrije uitoefening der katholijke godsdienst. Hij verbleef bijna nog twee maanden in zijn bisschoppelijk paleis en was bij den overwinnaar, Frederik Hendrik, zeer gezien. Meermalen was hij met dezen in gesprek, alsook met diens gemalin, wie hij, gelijk hij zelf verhaalt, als aan eene goede moeder, de nog in de stad verblijvende geestelijke zusters aanbeval.
Terstond na de verovering van 's Bosch, was het Spaansche landsbestuur er op bedacht Ophovius tot den openstaanden stoel van Brugge aan den paus voor te dragen, doch reeds den 26 September 1629 bedankte de bisschop beleefdelijk, er gelijk hij zelf meldt, de reden zijner weigering bijvoegende. Deze reden wordt in zijn diarium niet gevonden, maar bestond ongetwijfeld in den ellendigen staat des bisdoms, die nog meer bezwaard zou zijn geworden, indien de bisschop in die omstandigheden zijne kerk had verlaten. Hij trok den 12 November 1629 langs de groote Hekel, uit de stad, en kwam op het kasteel van Nieuw-Herlaar, doorgaans Halder genoemd, dat bijna twee eeuwen later, voor het seminarie des apostelijken vikariaats van 's Bosch is ingerigt geworden, en tot in het jaar 1839, als zoodanig, gediend heeft. Hij vertoefde daar eenige dagen, en werd door de familie Honselaar, die toen het kasteel bewoonde, vriendelijk outhaald. Van daar doorreisde Ophovius zijn bisdom, terwijl hij op vele plaatsen predikte en andere bisschoppelijke bedieningen verrigtte. Den 23 Maart 1630 nam hij zijn verblijf op het kasteel van Geldrop (dekanaat van Eindhoven), van waar hij zich nu en dan naar Brabant begaf om, met algemeen overleg der bisschoppen, voor het welzijn der kerk te zorgen. Te dien einde woonde bij de bisschoppelijke ver- | |
| |
gaderingen bij, die, in de maand Augustus van de jaren 1630 en 1631 te Brussel werden gehouden. Hij bevond zich den 23 December 1634 nog in zijn bisdom, op welken dag, gelijk men vindt aangeteekend, hij van Geldrop te Boekel (vicariaat van Ravenstein en Megen) aankwam om in de kapel dier plaats de H. wijding toe te dienen. Kort daarna werd hij door de onrust dier tijden genoodzaakt naar plaatsen buiten de Meijerij van 's Bosch te wijken. Het schijnt dat hij zich veel in de abdij van Postel, aan de grenzen der Meijerij gelegen, heeft opgehouden. Er bestaat nog een
eigenhandige brief van hem over de pastory van Asten, welken de kerkvoogd den 20 September 1636, uit deze abdij aan den prelaat van Floreffe heeft geschreven, en waarin hij tevens meldt, dat hij zich eenigen tijd te voren uit Postel naar Luik had begeven om de wijding van den nieuwen prelaat van Boesdonk bij te wonen. Niet lang daarna vertrok hij naar het klooster zijner orde te Lier, dat hij zelf gesticht had. Hij stierf daar den 4e November 1637 in den ouderdom van 66 jaren en werd te Antwerpen, in de kerk der predikheeren, die naderhand als parochiekerk van den H. Paulus is gebruikt geworden, ter linker zijde van het hooge altaar begraven. Prachtig was de graftombe, die men voor dezen kerkvoogd oprigtte; de schets daarvan was, in zijn leven, gelijk hij zelf verhaalt, door Rubens, wiens biechtvader hij geweest was, geteekend. Zijn graftombe werd met zijn beeldtenis en een Lat. geschrift in vergulde letters versierd. Zijne lijkrede, die in druk is uitgegeven werd den 15 Januarij 1638 te Antwerpen, door den predikheer Hyacinthus Choquet uitgesproken.
De bisschop had, tijdens het beleg van 's Bosch, sedert de maand Augustus 1629, in eenen zeer eenvoudigen Latijnschen schrijfstijl, voor eigen gebruik een Diarium of memorieboekje aangelegd, dat hij tot den aanvang van 1632 heeft vervolgd. Er bestaan eenige afschriften van dat boekje; doch het oorspronkelijke handschrift wordt in het seminarie van 's Bosch bewaard. Dit Diarium doet vele kerkelijke gebeurtenissen van het bisdom kennen, en verspreidt veel licht over den ongelukkigen toestand, waarvan na de bemagtiging der stad, de uitoefening van de katholijke godsdienst verviel. Ophovius heeft nog een ander werkje geschreven, hetwelk de instelling en de regels bevat eener broederschap, die, ter eere van den allerheiligsten naam van God, tegen de godslasteringen was opgerigt. Het is te Antwerpen in 1603 in 4o gedrukt en voert tot titel: Regulae confraternitatis nominis Jesu, in blasphemos erectae, provilegia, indulgentias etc. Ook schreef hij D. Catharinae Senensis vita ac miracula selectiora. Volgens eene aanteekening in het Diarium heeft hij ook kort na de overgaaf der stad, tegen de uitdaging der hervormde predikanten een verdedigingsschrift voor de katholijke gods- | |
| |
dienst opgesteld. Het seminarie te 's Bosch bezit eene fraai geschilderde afbeelding van dezen kerkvoogd, als ook van zijnen onmiddelijken voorzaat Zoesius. Hij is in het werk van Gestel in plaat gebragt.
Zie van de Velde, Syn. Monum. T. 114 p. 843, 845, Foppens, Hist. Ep. Sylv. CVI p. 104, 108; Bor, Beschrijv. van 's Bosch, bl. 148; van Heurn, Beschrijv. v. 's Bosch; Oudh. en gestichten van 's Bosch; Hernass, Conspect. p. 14; van Gils, Cath. Meijer. Memorieboek bl. 91, 109; van Gilsen, Coppens, N. Beschrijv. v.h. Bisd. van 's Bosch D. I bl. 252 volgg.; Brab. Mariana p. 510; Serrure, Vad. Mus. D. I, st. 3, bl. 273; Foppens, Bibl. Belg.; Jöcher; Muller, Cat, v. portr.
|
|