vrienden den Tex en van Leeuwen, te Utrecht in de regten op eene dissertatio, sistens doctrinam jurisconsultorum Romanorum de damno injuria dato, ad legis aequitatis exactam.
Na zijne promotie, vestigde hij zich als advokaat te Amsterdam, en in 1829 werd hij door de Staten van Holland in de tweede kamer afgevaardigd, en acht jaren mogt hij de betrekking van volksvertegenwoordiger bekleeden.
Nadat Belgie zich eenmaal feitelijk en door de groote mogendheden begunstigd, had afgescheurd, bepleitte Op den Hooft, met de schranderheid van den echten staatsman de zaak der wettige scheiding en verklaarde in verband tot die gebeurtenis zich bereid, om mede te werken tot eene bedachtzame herziening van het Staatsverdrag. De finantiele maatregelen der toenmalige regering vonden vaak in hem eenen bestrijder, die, kreeg hij de meerderheid der stemmen niet aan zijne zijde, daarom de meerderheid der redenen nog niet tegen zich had. In de handelspolitiek betoonde hij zich een onbezweken, schoon in geenen deele doldriftig voorstander der zuivere beginselen. Onder anderen zijne redevoering over de graanwet van 1836, werd, zelfs door de tegenpartij, als een meesterstuk van parlementairen betoogtrant geroemd. Een werkzaam aandeel nam hij, in 1831 door den koning tot medelid der commissie van redactie benoemd, aan de jongste herziening der Nederlandsche wetboeken. Bekend inzonderheid zijn zijne belangrijke adviezen over het wetboek van koophandel. Zijne buitengemeene vertrouwdheid met dit moeijelijk gedeelte des regts en de verwonderlijke mate, waarin bij hem de theorie en de praktijk zich tot een geheel te zamen gesmolten had, straalden bij de beraadslagingen over dat wetboek telkens door. Van 's mans helder oordeel getuigden evenzeer de krachtige bedenkingen, die hij tegen de regterlijke organisatie opperde. Niet ten onregte werd elders zijn beeld dus geschetst, ‘dat hij in zijne loopbaan als volksvertegenwoordiger zich toonde vurig gehecht aan het huis van Oranje, getrouwe voorstander der zuivere constitutionele beginselen, doorkneed regtsgeleerde, wetenschappelijk en praktisch gevormd staathuishoudkundige’.
In October 1838, bij de oprigting van den Hoogen Raad der Nederlanden tot raadsheer in dit collegie benoemd, verwisselde Op den Hooff de staatkunde met den regterstoel. In 1845 volgde hij Mr. W.B. Donker Curtius, in plaats van den overleden Mr. A.W. Philipse, tot voorzitter benoemd, als vioe-president op. In 1855 werd hij president, doch voor zijne plegtige installatie, overleed hij in den nacht tusschen 21 en 22 September 1855.
Hij was sedert 1840 ridder en sedert 1849 commandeur van de orde van den Ned. Leeuw. Ook was hij lid van het