gouden medaille met zijn beeldtenis. Sedert moest hij jaarlijks een stuk voor de keizerin Josephine schilderen. In 1814 werd hij mede benoemd in de commissie, die te Parijs de door de Franschen weggevoerde schilderijen terug moest vorderen. Daar Ommeganck zijne reputatie voor een goed gedeelte in die stad had verworven, deed men hem gevoelen dat deze commissie minder voor hem geschikt was, waarom hij ook de werkzaamheden meestal aan zijne mede-commissarissen, Regemorter en Odevaere, overliet. In weerwil daarvan, ging de verbittering tegen hem te Parijs zoo hoog dat men kort daarna op eene tentoonstelling met een mes een snede over een landschap van hem kraste, dat gelukkig op paneel geschilderd was. Bij zijn leven maakte Ommeganck geen bijzonder hooge prijzen voor zijne kunst, zelden meer dan 100 of 150 louis d'or. Kort na zijn overlijden, verminderde de waardering er van, doch de prijs steeg zóó dat in 1143, 12,000 francs voor een kapitaal stuk werd betaald en in 1856 voor een dito op de verkooping der kunstnalatenschap van den heer de Coninck te Gent 14,000 francs.
Zijne ordonnantien, zijn doorgaans eenvoudig, maar natuurlijk, warm en aangenaam van toon, en het mollige der schapen is allerkunstigst en schoon. Er bestaan ook van hem fraaije teekeningen en vele in potaarde geboetseerde schapen. Ommeganck overleed te Antwerpen den 18e Jan. 1826 en werd den 21 dier maand in de parochiale kerk van St. Charler Borromaeus begraven, bij zijne huisvrouw Mejufvrouw Parmut, acht kinderen nalatende, onder welke één zoon, die echter geen schilder werd. Een zijner dochters erfde het kunsttalent van haren vader. Ommeganck was ridder der orde van den Ned. Leeuw, lid van het Kon. Ned. Instituut, correspoudent van dat in Frankrijk, raad der akademie van Antwerpen, vice-president aan het genootschap ter aanmoediging van schoone kunsten aldaar en van vele andere maatschappijen zoo binnen als buiten 's lands. In zijne betrekking als lid van het Nederl. Instituut, zond hij in der tijd 2 memorien bij hetzelve in, die van zijn oordeel en kennis getuigen, de eene over het schilderen op witte of donkere gronden, de andere over het ideale schoon. Er gaat een fraai portret van hem uit, in een bonten pels gekleed, dat hem veel jonger voorstelt dan dat van J.J. Eeckhout, door Grevedon gelithographeerd voor de Galerie des peintres par Chabert et Franquinet. Parijs 1822.
Ook vindt men hem bij Immerzeel afgebeeld. Zijne nagelatene kunst is in 1827 te Antwerpen verkocht. Ter nagedachtenis en om 's mans roem te huldigen heeft de vermaarde beeldhouwer P.J. de Cuyper, in 1856 een monument vervaardigd, voorstellende een bladend schaap op eene tombe, bestemd voor het Museum te Antwerpen.