| |
[Mr. J. van Oldenbarneveld]
OLDENBARNEVELD (Mr. J. van) Ridder, Heer van den Tempel, Roderys, Berkel enz., Raad-Advocaat van Holland, Bewaarder van bet Groot Zegel en der charters van Holland, werd den 14 Sept. 1547 te Amersfoort geboren. Hij sproot uit een adelijk geslacht 't welk in en voor de XVe eeuw de ridderhofstad Oldenbarneveld bij Nieuwkerk op de Veluwe bewoonde. In den jare 1603 noemde hem de Staten van Hol- | |
| |
land Jonkheer Joan van Oldenbarneveld. Zijn vader was Gerard van Oldenbarneveld, zijne moeder Dekena van Weede van Stoutenburg, dochter van Johan van Weede van Stoutenburg: Claas van Oldenbarneveld was zijn grootvader en deze een achterkleinzoon van Ernst van Oldenbarneveld, schildknaap, omtrent 1425 gestorven, die zich van Nieuwkerk met ter woon naar Amersfoort verplaatste. Hij was gehuwd geweest met Alyd van Lookhorst Johansd. Na zich waarschijnlijk aan het gymnasium zijner geboorteplaats in de oude talen geoefend te hebben, legde hij zich in 1564 en 1565 te 's Hage op de regten toe en vervolgde in 1566 en 1567 zijne studien te Leuven en Bourges in Frankrijk. In het laatstgemelde jaar dwong hem de burgeroorlog met veel andere studenten Frankrijk te verloten, hij reisde door het graafschap Bourgondië en Besancon, het graafschap van Monspelgart en een gedeelte van Zwitserland naar Bazel, en vandaar naar Keulen, waar hij zijne regtsgeleerde studie hervatte. Vandaar begaf hij zich naar Heidelberg, vervolgens naar Italie, en wedergekeerd werd in 1572 advocaat voor 't Hof van Holland. Toen in 1572 de President Raden, en de meeste advocaten en suppoosten van het Hof den Haag verlieten en zich naar Utrecht begaven, weigerde hij te volgen en was een der drie advocaten, die zich het eerst onder het gouvernement van den prins stelden. Hij trad nu opentlijk als belijder der
gereformeerde religie op, woonde verschillende kerkelijke vergaderingen en de openbare godsdienst bij en werd gebruikt als commissaris tot het maken van behoorlijken staat van ‘wapening der Ingezetenen en vordering eener wettige contributie.’ Toen men te 's Hage elk oogenblik de Spanjaarden te gemoet zag, vertrok hij in Februarij 1573 naar Delft, en behoorde in hetzelfde jaar tot hen die onder Batenburg tot ontzet van het deerlijk benaauwde Haarlem uittrokken. Of hij toen reeds de post van advocaat der staten van Holland bekleedde, blijkt niet, doch wel dat hij later daartoe werd aangesteld op een wedde van 18 ponden.
Na als commissaris tot vordering van het ontzet van Leijden werkzaam te zijn geweest, reisde hij in het begin van 1576 naar Zeeland tot defensie van de gemeente van Zierikzee en werd na de pacificatie van Gend pensionaris te Rotterdam. Sedert gebruikte men hem niet slechts in gewigtige zaken, die steeds meer het geheele land betroffen, als tot het sluiten der Unie van Utrecht (1579), en tot het ontwerpen der voorwaarden, waarop Willem I tot graaf van Holland zou worden gehuldigd. De prins beminde en achtte hem zeer en vertrouwde hem veel toe, ook omtrent de gewigtigste en neteligste punten van het staatsbestuur.
Toen de treffende slag, die in 1584 het vaderland van zijn vader beroofde, dat ontwijfelbaar aan Parma's wapenen en
| |
| |
staatkunde scheen te moeten onderwerpen, was het Oldenbarneveld die als door de Voorzienigheid geroepen was, zich voor den geschokten staat in de bres te stellen en hem door zijne staatkundige wijsheid voor den val te behoeden. Wij lezen niet dat hij eenig deel heeft gehad in den noodlottigen handel over de opdragt der hooge overheid aan Frankrijk, hij was daarentegen een der afgevaardigden tot hetzelfde doel naar Engeland, waaruit oppervlakkig meer heil te spellen scheen.
Ook Elizabeth weigerde even als Hendrik III de souvereiniteit, maar besloot toch onderstand en hulpbenden inte verleenen en haar gunsteling, Leicester, kwam met krijgsvolk in het land. De algemeene Staten benoemden hem onmiddelijk (1586) tot gouverneur-generaal der Unie, met gelijke magt als de vorige landvoogden onder de grafelijke regering bezeten hadden. De doorzigtige Oldenbarneveld, bevroedende waartoe die uitgebreide magt, aan dezen vreemdeling verleend, zou leiden, bevorderde de benoeming van Maurits tot Stadhouder, Kapitein-generaal en Admiraal van Holland en Zeeland, onder eene instructie, gegrond op die, welke zijn vader in 1556 van den koning van Spanje ontvangen had, met toevoeging van een raad, op wiens advys hij in de gewigtigste zaken moest handelen. Leicester nam de verheffing van Maurits zeer euvel op, en het schijnt dat hij van toen af daarop bedacht was, om zich in de landgewesten vrienden te maken en de belangen van Holland, vooral den koophandel, daaraan op te offeren. Hoe het zij; Oldenbarneveld was van dien tijd af de ziel der raadplegingen in Holland tegen Leicester. Het ambt van advocaat van Holland en Raadpensionaris, was slechts eene bediening in de handen van gewone menschen, doch aan groote mannen gaf het altijd het bestuur over de provincie en een zeer gewigtig aandeel in de regering van den staat, waarvan Holland zulk een gewigtig deel was, in handen. Daarom trachtte ook Leicester den man, wien hij allen tegenstand tegen zich en de Engelsche partij toeschreef, die hem eenmaal de verkeerdheid van zijn bestuur, vooral de stremming des koophandels, rustig had onder het oog gebragt en zelfs doen bekennen, die meermalen alleen de spits tegen hem afbeet, die alle aanslagen ontmaskerde, - dezen man trachtte hij te vatten en naar Engeland op te zenden.
Toen waren de namen van Oldenbarneveld en Maurits steeds onafscheidelijk als steunpilaren van 's lands onafhankelijkheid. Oldenbarneveld was als een tweede vader van dezen heldhaftigen vorst en zonder zijn zorg en waakzaamheid zou hoogst waarschijnlijk de Engelsche invloed den zoon van Willem I, die toen nog die volksgezindheid niet genoot, welke later zijn deel werd, wel uit het kabinet en het bestuur over 't leger
| |
| |
hebben weten te weren. Moeijelijk en gewigtig was de taak van den advokaat; gelijktijdig toch moest hij worstelen tegen Engelsche kuiperij, tegen de predikanten en het door hem opgeruide volk, tegen de misnoegde krijgsknechten onder Sonoy en tegen Spanjes magt onder het beleid van Parma. Later heeft men hem beschuldigd van toen het hoofd te hebben laten hangen naar Spanje, maar hij was ten tijde van Leicester juist de man, die de toenmalige vredesonderhandelingen afkeurde, als geschikt om het land weder onder Spanje te brengen, en toen hij den post van advokaat van Holland aanvaardde was het uitdrukkelijk onder de voorwaarde dat hij, in geval van onderhandeling met Spanje, dadelijk van zijn post zou ontslagen worden.
Toen Leicester naar Engeland was wedergekeerd, waren de staatsleden bedacht op sommige veranderingen in den algemeenen toestand en het beleid van zaken. Het stadhouderschap van het Sticht van Utrecht stond thans open. Oldenbarneveld oordeelde dat 's lands belang vorderde, dit gewest met Holland en Zeeland onder één stadhouder te vereenigen. Om de gezindheid der gemoederen te peilen, hield hij verstand met eenige stichtsche edelen. Met veel moeite haalde hij deze tot zijn ontwerp over. Diensvolgens werd in Febr. 1590 de stadhouderlijke waardigheid van het Sticht van Utrecht aan Maurits opgedragen. Meer en meer ontving hij sprekende bewijzen van de tevredenheid van 's lands staten over zijn ijver voor het algemeen welzijn en wijs beleid. Zoo ontving hij voor zijne medewerking aan de inneming van Breda, door middel van een turfschip, een fraaijen vergulden kop, op welken de gantsche geschiedenis kunstig gedreven was, ten geschenke, en de staten stonden ten getuige bij den doop van zijn zoon Willem, later heer van Stoutenburg, schonken hem, bij wijze van pillegift, een kop ter waarde van f 600 en het kind eene lijfrente van f 200 's jaars. In 1582 werd hij tot een der gemagtigden verkozen, tot het beramen eener kerkordening, die eerst in 1591 tot stand kwam; in 1598 werd hij met Justinus van Nassau, admiraal van Zeeland, tot gezant naar Frankrijk en Engeland benoemd om Hendrik IV en Elizabeth tot volharding in den oorlog tegen Spanje te bewegen; als afgevaardigde te velde hielp hij de belegeringen van Zutphen, Deventer en Nijmegen door Maurits doorzetten. Vijfentwintigmaal woonde hij van 1591 tot 1604 in gemelde hoedanigheid de krijgsverrigtingen bij, bevorderde de togten van Linschoten, Heemskerk en Barendsz
tot ontdekking van den Noordoostelijken doortogt en bragt veel bij tot de oprigting der O.I. Maatschappij in 1602. In 1603 werd hij met Frederik Hendrik, Walraven, heer van Brederode en Jacob Valke, Rentmeester van Zeeland, op nieuw naar Engeland gezonden om den ko- | |
| |
ning tegen den Spanjaard op te zetten en tot ondersteuning der Nederlanden te bewegen, ook om de elf schepen, met toestemming des overledenen konings in Engeland met monden krijgsbehoeften beladen, tot ontzet van Oostende, vandaar te mogen voeren. Niet ongegrond bleek eerlang des advokaats vermoeden, bij den Engelschen koning geopperd, omtrent de neiging van het spaansche hof tot vrede. Verschillende oorzaken, die door den schranderen staatsman waren voorzien, liepen tot die neiging zamen. De oorlog kostte 's maands aan Philips meer dan drie honderd duizend kroonen, eene som, reeds voor jaren lastig, thans ondragelijk geworden. Dit geldgebrek was oorzaak, dat de koninklijke veldheer Spinola, geen kans ziende om den krijg met roem te blijven voeren, bij zijn meester ernstig op een vredehandeling aandrong; ook eenige spaansche grooten en de Portugezen, thans aan het spaansche juk onderworpen, hunkerden naar dien vrede, daar de overwinningen der staatschen ter zee hunnen koophandel en zeevaart, zoo in het Oosten als in Europa geheel ten gronde bragten: de aartshertog Albertus zelfs was er begeerig naar. Reeds in 1606 liet de laatstgemelde aangaande zijne gezindheid, onder anderen aan Oldenbarneveld eenige opening doen. Wijd uiteenloopende waren hieromtrent de gevoelen hier te lande.
Sommigen achtten den vrede gansch hopeloos, eenigen begeerden haar niet, en onder deze prins Maurits en de Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden. Oldenbarneveld stond aan het hoofd van een derden aanhang, die den vrede wenschelijk en noodig achtten, doch hij wilde geen vrede dan op eerlijke voorwaarden. Dit bleek genoegzaam bij de onderhandeling van 1608, toen hij bij het vertrek der gezanten verklaarde, ‘dat zij eenmaal vruchteloos zouden begeeren, dat zij thans zoo stijfhoofdig verwierpen, en dat het nog verder te vergieten bloed, den Spanjaarden aan 't versmaden van den vrede zou schuldig verklaren.’ Wij zouden de grenzen, ons tot dit artikel vergund, te ver overschrijden, indien wij de handelingen van Oldenbarneveld tot sluiting van het bestand voet voor voet volgden. Genoeg zij het, dat verschil van inzigten de spanning tusschen Maurits en Oldenbarneveld, waarvan reeds sporen ten tijde van den luisterrijken slag bij Nieuwpoort te ontdekken zijn, bevorderde, eene spanning die gedurende het bestand onder de kerkelijke beroeringen meer en meer toenam. Het is bekend dat Oldenbarneveld beschuldigd wordt dat hij de wettige magt en den prins besnoeide ter verheffing van de zijne, en dat hij zich daartoe van de godsdienstige twisten der Remonstranten en Contra-remonstranten bediend heeft. Ons bestek gedoogt niet, om ook hierover uit te wijden, evenmin als over eene andere beschuldiging, dat hij diensten aan Frankrijk zou bewezen hebben,
| |
| |
die meer dat rijk als onzen staat zouden hebben bevoordeeld, en waarvoor hij door den koning ruim beloond zou zijn geworden. Voorzigtiger had hij, die volgens sommigen van geldgierigheid niet is vrij te pleiten, gedaan, zoo hij het geschenk had afgeslagen. Ook geven zijne trouwste aanhangers toe, dat hij in zijn ijver te verre ging, toen hij ook in Utrecht de waardgelders zocht in te voeren; hij had voor zijn gewest alleen, niet voor de andere zorg te dragen. De lotgevallen van Oldenbarneveld van 1609-1619 zijn uitvoerig geboekt en te bekend, om ze ook slechts in eene korte schets mede te deelen, doch, hoeveel er ook over hem geschreven is, tot nog toe bestaat er echter geen onpartijdige geschiedenis van dezen staatsman. Deze zal welligt dan alleen kunnen gescgreven worden, wanneer al zijne Gedenkschriften, van welke de heer van Deventer reeds drie deelen in het licht gaf, en andere belangrijke stukken, die reeds ontdekt zijn, het licht zien, maar dan ook moet een man die niet slechts onpartijdig is, maar op de hoogte der historische wetenschap staat de pen voeren. Doch hoe men over Oldenbarneveld's gedrag oordeele, zeker is het, dat het vaderland grootelijks aan hem verpligt is, en dat hij een der eminentste staatslieden van zijn eeuw was; ja dat hij schier alleen het roer van staat stuurde. Zijne buiten- en binnenlandsche betrekkingen waren uitgebreid; zijn invloed was onbeperkt; hij was de vraagbaak van allen; een man van grooten bedrijve, werkzaamheid, geheugen en beleid, ja ongemeen in alles. Hierin komen allen overeen, zelfs zij, die hem op het hevigst beschuldigen. Zijn dood was zijner waardig, en de woorden die hij op het schavot uitsprak, zullen bij het late nageslacht eerbied blijven wekken.
Na zijn dood is hij steeds verschillend beoordeeld: terwijl dezen hem den nederlandschen Cato noemden, kreten anderen hem als een landverrader uit. Enkelen pleitten hem van alle beschuldigingen niet vrij, doch stemmen toe dat hij ‘ter goeder trouw zijne oogmerken en middelen voor wettig hield en bleef houden.’ Maurits zelf beschreef hem ‘als een grijsaard, die, na in zijne jeugd sommige dingen verzonnen en ze rond gevent te hebben, zelve in zijn ouderdom eindelijk die voor waar had gaan houden en van die waarheid zijn behoud deed afhangen.’
Hij was een groot voorstander van al wat tot bloei en welvaart van zijn vaderland kon strekken; beschermde kunsten en wetenschappen, en inzonderheid heeft de Leydsche Hoogeschool veel aan hem te danken. De geleerden hielden hem in hooge achting. Scaliger wijdde hem zijne uitgaaf van Hippolyti Canon Paschalis Episcopi Lugd. Bat. 1595 4o. Hij, Dousa, Barlaeus, Baudius, Meursius, (de leermeester zijner kinderen) Bertius, Grotius, Heinsius, Schriverius en later Vondel, Westerbaan, om
| |
| |
slechts eenigen te noemen, hieven lofliederen te zijner eere aan; de beroemste kunstenaars beelden hem af. Vondel, Duim, Nomsz, bewerkte een gedeelte zijner levensgeschiedenis voor het tooneel, in Frankrijk gaf de dichter Lemiere een treurspel in het licht, getiteld: Barneveld, Grand-Pensionaire de Hollande; zijn stokje waarop hij leunde toen hij het schavot betrad, het zwaard, waarmede hij onthoofd were, de ring die hij aan zijn dienaar gaf, en andere voorwerpen door hem gebruikt, worden als relikwien bewaard.
Vondel, Oudaan, den Elger, Zeeus, van der Pot en anderen, dichtten bijschriften onder zijne afbeelding; Koster vervaardigd zijn grafschift. Buiten 's lands wordt hij voor een martelaar van staat, ‘voor een der edelste, maar ook der ongelukkigste liefhebbers eener geregelde vrijheid beschouwd’; koning Willem I liet in ben aanvang van zijn bestuur het standbeeld van Oldenbarneveld te Brussel onder de vier grootste mannen, die het vaderland heeft voortgebragt, plaatsen.
Hij huwde Maria van Utrecht en had de volgende kinderen:
Reinier van Oldenbarneveld. (die volgt.)
Jan van Oldenbarneveld, in 1632 of 1633 kinderloos overleden.
Willem van Oldenbarneveld. (die volgt.)
Gerard van Oldenbarneveld, gehuwd met Deliane van Weede, dochter van Cornelis van Weede.
Adriana van Oldenbarneveld, gehuwd met Reijnauld van Brederode, ridder, vrijheer en baron tot Wesenbergh, heer tot Veenhuizen, Spanbroek, Oosthuizen, Etershem, Hofreede, Schaerdam, Quadijk, president van den Hoogen raad van Holland, Zeeland en Westfriesland. Zij overleed in 1601.
Maria van Oldenbarneveld, gehuwd met Cornelis van der Mijle, Ambagtsheer van de Mijle, Dubbeldam en St. Anthoniespolder, raad in den Rade van State der Vereenigde Nederlanden.
Francoise van Oldenbarneveld, vrouwe van den Tempel en Berkel, huwde Adriaan van Naaldwijk, heer van Tempel. Zij overleed omtrent 1645, hij leefde nog 23 Dec. 1659 doch was overleden 1 Sept. 1660. Zij lieten na: Johan van Naaldwijk, ambagtsheer van Berkel, leefde nog 21 Jan. 1658, doch was overleden Dec. 1659; Reijnier van Naaldwijk, ook voor zijn vader overleden. Anna Maria van Naaldwijk, huwde Hendrik van Losecaat. Zij was weduwe 21 Jan 1658, sedert 1660 vrouw van Berkel, 3 Jan. 1665 overleden, kinderen nalalende.
Gertruda van Oldenbarneveld, op welke Meursius een lijkvers vervaardigde. J.v.O. is zeer dikwijls in plaat
| |
| |
gebragt, o.a. naar M.J. Mierevelt door Gaspard de Besliniere te Parijs. Zeer groot folio. Een portret door de Staten-Generaal 1619 verboden en daardoor zeer zeldzaam.
Hij schreef:
Remonstrantie aan den Hooge ende Mooghende Heeren Staten van de landen van Hollandt ende West-Vrieslandt van Heer Johan van Oldenbarneveld, Ridder, Advocaet van den zelven lande. 's Gravenh. 1618. Ook in het Duitsch en Fransch en Lat. (Mysteria Hollandica 1. Oldenb. Apologia ad status Holl. et West-Frisiae. Durocortori 1618 4, ex interpretatione Petri Holderi Ibid 1618 4, Francof. 1618 4.
Zie over de verschillende uitgaven dezer Rem. Manes H. Grotii. p. 712, 713. Muller en Thiele, Bibl. v. Pamfletten bl. 183.
Corte verthoninge van J.v.O. op de remonstrantie v. Françoin van Aerssens in 1618, met de Bijlagen daertoe betrekkelijk in Hist. Gen. Kron. 6 jg. 41. Ook in hands. op Cat. d'une remarq. collect. cet p. 9.
Remonstrantie rakende constitutie van den staet deser Nederlanden in 't stuck van de politie ende financie door J.v.O. in Hist. Gen. Chr. D. VI, bl. 257 volgg.
Gedenkschriften van J.v.O. en zijn tijd., verz. en met inl. en aanteek. uitgegeven door L. van Deventer.
Brieven van en aan Oldenbarneveld vindt men zoo gedrukt als in mss. Gedrukt is zijn brief aan zijn huisvrouw en kinderen uyt de kamer der droeffenisse 13 Mei 1619 in zijne verschillende levensbeschrijvingen, in het Latijn in Praest. ac vir. erud. Epistol. Ep. CCCLV en in Manes Grotii p. 162. Voorts zijn drie brieven van hem uitgegeven door Dr. Schotel in Utrechtsche Volksalm. 1855 en een brief van Bockenbergh aan hem T.a.p. 1856, en een van Baudius onder diens Epp. p.
Meer brieven op Cat. te Water bl. 114, Cat. mss. van Koning bl. 116, Cat. mss. van Voorst bl. 136, 190. Cat. d'une remarq. collect. de mss. la Haye 1862 p. 55. Cat. d'une belle collect. mss. de dont la vente aura lieu 15 Oct. 1855 suiv. par M. Nijhoff p. 10. Cat. mss. v.J. Schouten p. 56.
In hands.
Overzigt van de laatste kerkelijke gebeurtenissen, sedert de conferentien van 's Hage en Delft 1611 7 pp. fol., op Cat. d'une remarq. collect. etc. p. 9.
Zie Waerachtige Historie van de ghevanchenisse, bekentenisse, leste woorden ende droevige doot van wijlen Heer Johan van Oldenbarneveld, Ridder enz. Te samen ghebracht meest uijt zijner Edt. eijgene behendelijck uijtgezondene ende bewaerde schriften, die men daarvan heeft connen becomen Mitsgaders uijt de verklaringe van zijne Ed. Dienaer Johan Francken, ende 't gunt voorts bij een yder notoir is. Ghedruckt in 't jaer ons Heeren 1620; Historie van het leven en sterven van Heer Johan van Oldenbarneveld, Ridder enz. waarachtelijk beschreven door een Liefhebber der waarheid. (Mr. Cornelis Bosch?) In 't jaar ons Heeren Anno 1648; Historie van het leven en sterven van Johan
| |
| |
vun Oldenbarneveld, Ridder enz., waarachtelijk beschreven door een liefhebber der waarheydt. Den tweeden druck vermeerdert met hetgene in den eersten druck was nagelaten, ende andere noodige dingen. Op Loevesteijn, voor Lieven van Vrijheid, in 't jaer onses Heeren 1658; quaels; Waerachtige Historie van 't Geslachte, Geboorte, Leven, Bedrijf, Gevangenisse, Examinatie, Bekentenisse, Rechters, Proceduren, Brieven, laatste Woorden en Doodt van wijlen J. van Oldenbarneveld Ridder. Te Amsterdam bij Jozua van der Straten, anno 1669 kl. 8o; Waarachtige Historie van 't Geslachte, Geboorte, Leven, Bedrijf enz. Den tweeden Druck verbetert, van groote fouten gezuivert, en vermeerdert met verscheide dingen en eenige Schriften van Jan Franken, laatst wachtmeester tot Amersfoort, en in zijn jonkheid Dienaer van zijn Edelheid tot zijn Dood, reeds te voren gedrukt. Tot Rotterdam bij Johannes Naeranus Anno 1670 kl. 8 (verg. over deze biografien: Tydeman, Nalez. op Bilderdijk, Vad. Hist. D. IX bl. 306 volgg. D. X bl. 326. D. Groebe, Letterl. Maands. Febr. 1824; J.D. Meijer, Verslag v.d. openb. zit. d. 2e kl. v.h. Kon. Ned. Inst. d. 13 Maart 1835 bl. 56, 82. H. Grotii, Manes p. 713, 714.) Gulden Legende van den Nieuwen St. Jan,
dat is: Cort Verhael van den Edeldom, denchden ende handelingen van meester Jan van Barnevelt, ghewesene advocaat van Hollandt ende West-Vrieslandt. Ghedruckt anno 1618. Vuil paskwil op O. op den titel een houtsnede, die zijn portret moet verbeelden. (Over de verschillende drukken, zie Muller en Tiele, Bibl. v. Pamflett. D. I, bl. 185.) Verhaal van J.v. Oldenbs. Leven en Daden gerigt tegen zijne beschuldigers 14 April 1618, 44 pp. fol. (Cat. des d'une Collect. remarq. de mss. p. 10.); Levensb. v. eenige meest Nederl. Mannen en Vrouwen D II; Vaderl. Chocolaad, Amst. 1706 bl. 1-15; A.C. Oudemans, Het Leven en de Lotgevallen van J.v.O. Amst. 1826 m. portr.
ms. Genealogie van J.v.O., Geneal. aanteek., preuves, stukken betreffende de nalatenschap van J.v.O., meest allen opgesteld door F. van Limburch en M.v.d. Craght, 1 vol. f. ms.; Geslacht van J.v.O. Généal. aanteek. daarover met afschriften van oude charters en vele andere stukken daartoe betrekkelijk, voorts Correspondentie daarover van V. Spaen, V. Wijn en andd. Allen verz. door G. van Hasselt. 1 vol. fol. ms.; ms. Memorie over de afkomst van M.v. Utrecht en de brieven van legitimatie, opgesteld door M.v.d. Craght, corrcsp. daarover met W.v.d. Pot fol (Catal. d'une collect. remarq. de mss. d'autographes etc. ven. 1-3 Dec. 1862 à la Haye p. 45 No. 603, 604, 605.) Deze mss. behoorden tot de collectie van wijlen den minister van Maanen; Bouman, Geld. Hooges. D, II, bl. 15. Bijl. bl. 73 volgg. van het Hofdicht. Endeldijk van W.v.d. Pot (Leid. 1768 4o) m. portr. v.M.v. Utrecht. Belangrijke brief van den geschiedschrijver Boekenbergh aan J. van O., over de geslachten Amersfoordt, Stoutenburch en van Weede, medegedeeld door Dr. Schotel in Utr. Volksalm. 1856 bl. 145; J.J. Dodt v. Flensburg, Goederen van O. in 't sticht van Utrecht in 1623 in v.d. Monde, Tijds. D. VII, bl. 171; J.L. Kesteloot, Oldenbarneveld's heerlijkheid Roderijs, onuitgegeven opschriften van Vondel enz., Gend 1852 8o; Navorscher Regist.
M. Siegenbeek, Toetsing der gronden over de onderstelling dat tusschen M. van St. Aldegonde en O. vroegtijdig eene merkelijke verwijdering heeft plaats gehad in Nijhoffs Bijdr. D. VII, bl. 153. Dez. over den strijd van O. tegen de geestelijke heerschzucht en ter vestiging van het republikeinsch stelsel van regering in Redev. en verh. bl. 72; H. Beyerman, O. de staten van Holland en Leycester in 1585 en 1586. Dev. 1847 8.; Dez., Met wat hart hebben de Staten van Holl. en O. den graaf van Leycester verwelkomd in Vad. Letteroef. 1846 D. II, bl. 101; Huber, Hedend. Rechtsgel. B.
| |
| |
IV, K. XVIII, p. 1; H. Grotius, Paral. Republ. p. 11, 15, 66 en 76; Scheltema, Staatk. Ned. i.v.; Vreede, Over de verdiensten onzer voorouders in het vak van Diplomatie bl. 14 volgg. Dez. Inl. tot eene geschied. d. Nederl. Diplom. Tweede ged. Twecde st. bl. 163 volgg.; J.D. Meijer, over J.v.O. als de man, aan wien de staatk. vorming van ons land tot een gemeenebest is toe le schrijven, Z. Inst. versl. d. openb. verg. der 2e kl. 1835. Verh. in gel. genoots. D. II, bl. 249; Mr. S. Ips. Wiselius, Staatk. Verlicht. d. Nederl. in Mnem. XIII st. bl. 56; Slingelandt, Staatk. Geschrift. D. III bl. 30; (Karakter) Ceresier, Tafereeld. Ned. Gebeurt, D. IV, bl. 436, 424; Van Kampen, Nederl. Karakterk., D. I, bl. 436, 437, 443, 447, 448, 452, 455. D. II, bl. 59, 63. (regtspl. dood.) Pasquillen op de val van O. in Tiele en Muller, Bibl. v. Nederl. Pamfl. D. I, bl. 195, 196; G. Brandt Hist. d. Regtspl. v.O., Rott. 1710; Dr. F.L. Hoffmann, Notice relative à une collection de mss. possédée dans la seconde moitié du XVII siècle et les premiéres années du XVIII à Dordrecht, par David Flud van Giffen et vendue à la Haye en 1705, p. 8.
(Verhooren van J.v.O.), uitgegeven d.h. Hist. Gen. Utr. 1850. Siegenbeek, Verslay der verhooren van O. Haarl. 1849; Hist. Gen. Kron., 6 jg., bl. 257; Extracten uit de verhooren van J.v.O. met eenige aanteek, van Prof. K.W.T. ms. op Bibl. Tydeman., in P. V, p. 41. Muys van Holy in onmin met zijn echtgenoote wegens de bemoeijingen in het proces van O. in Nav., D. IX, bl. 296; Request der kinderen van J.v.O., aan den hove van Holland om surcheance van de requestratie zijner goederen. - Copie Declinatoir Advies van Mr. N. van Kinschot daarop. - Request van de wed. van O. in dispositie op gen. Request 1619 Zie Cat. d'une coll. rem. p. 10. Relation der causes et motifs pourquoi le sieur J.v.O. a esté decapité à la Haye Dordr. 1618, 1619 8; A. Stolker, Bijzonderh. uit het eigenh. verhael v.J. Francken, laatste dienaar van 's lands adv. J v.O., wegens het dezen en den dienaar wedervaren en tot op den dood van O. in Vad. Lett. 1825 D. II, bl. 36; Sententie van J.v.O., 's Gravenh., 1618, 1619 4 en 8; (Over de verschillende uitgaven d. sententie, zoo in het Lat. als Holl. Zie Manes Grotii p. 712, 713) Articul en ordeel over J.v.O. Adv. v. Holt. 1619 4; I. da Costa, Inlicht. omtrent het karakter van Prins Maurits en de Rechtspl. van J.v.O. Rotterd. 1825 2 St. 8; H. de Groot, Verantw. d. wett. reg. v. Holl.; C. van Bijnckershoek, Quaest. Jur. publ. Lib. II; Kluit, Gesch. d. Holl. Staatsreg. D. III, bl.
135.
Degen, waarmede O. tot ridder werd geslagen. Hist. Gen. Kron. 8 jg. bl. 189; Koperen eereplaat op 't praalbeeld van O. Bild. t.a.p.D. X bl. 309. Koperen plaat van 't wapen van O. Bild. t.a.p. Begrafplaats Nav. (Reg.)
(Ring) 13 Mei 1619 vereerd aan zijn knecht J. Francken, Cat. v. Geschiedk. zeldz., Gornichem Aug. 1829, Bild. t.a.p. bl. 310, K. en L. bode 1829 D. I, bl. 429, Hist. Gen. Kron. 5 jg. bl. 440, 12 jg. bl. 58.
(Stokje) Vondels Ged. bl. 77. Apollos hanp. bl. 309, 341, Westernaan, Ged. Het is thans in bezit v.d. Baron B.T. van Heemstra te Leyden.
(Zwaard) waarmode hij is onthoofd, Cat. d. Tentoonst. te Utrecht, bl. 18. Cat. d. Tentoonst. te Delft 1863 bl. Cat. d. Boek., Antiq. en Rarit., van Wilh. Greve med. dr. bl. 47.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II, bl. 159; Praaltooneel v. Ned. wonderen, D. III. Grafschrift dòor S. Koster in Bloemkrans v. versch. Ged. bl. 18.
(Afbeelding en gedichten er op.) Muller, Cat. v. portr., Cat. d'une collect. remarq. p. 10, Bloemkr. v. versch. Ged. bl. 39, 523. Den El- | |
| |
ger, Ned. bl. 98. Oudaan, Poezy, D. III, bl. 317; Zeeus, Ged. bl. 361; Vondel, Hekeld., bl. 41. Nav. 1865 bl. 120.
(Eereverzen) Grotii, Poèm, p. 210; Meursius, Poem p. 211; Fr. Duim, Eeuwg. v.d. Heer J.v.O., onth. d. 19 Mey 1619, Gedr. in 't jaar 1719.
Ned. en Lat. Keurd., D. I, bl. 113, D. III, bl. 13, 15; J. van Vondel, Ged. bl. 77. G. Brandt, Ned. bl. 117. Van Haren, de Geuzen. Penning op O., Nav. D. II bl. 312.
De geschiedk. werken van Brandt, Baudartius, Uijtenbogaert, Trigland, IJpey en Dermout, Regenbogen, Bor, Meteren, Wagenaar, van Wijn op Wagenaar, Cerisier, de Clercq, Te Water, Bilderdijk, Groen van Prinstereu, Beeloo, de woordeboeken van Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, ook in de Bijv. Kobus en de Rivecourt.
Hooft, Mengelwerk, bl. 191.
Calkoen, Oldenb. eer verdedigd. tegen den Adv. der Vad. Kerk, bl. 250.
's Gravezande, de Unie van Utrecht herdacht, bl. 65.
V. Mieris, Hist. der Ned. vorst., D. I, bl. 61.
Beaufort, Lev. van Willem II, D. bl. 492.
Te Water, Ref. van Zeel., bl. 240, 241; Stijl, Opkomst en bloei d. Nederl.; Blomhert, Gesch. v.h. Ver. Nederl., bl. 201; Van Bemmel, Beschrijv. v. Amersf., bl. 440; M.v.d. Kemp, Maurits van Nassau, pass.; Schotel, Floris van Pallant, bl. 171 volgg. 244; Dez. Jean Diodati, bl. 74. Dez., Gesch. Letter- en Oudheidk. werken, bl. 184: Mr. C L. Vitringa, Gedenks. D. I, bl. 61: Vollenhoven, Broeders Gevangen., bl. 179.
Nijhoff, Bijdr. v. Ned. Gesch. en Oudh., D. I, bl. 99, D. V bl. 95, D. VI bl. 96, D. VII bl. 46-64, D. VIII bl. 131-140: Collot d'Escury, Holl. Roem, A. II bl. 26, 152, II bl. 64, A. II bl. 174, 175, 176, 177, 178: Vreede, Hooge Raad, I bl. 43, II bl. 10.
Groen van Prinsterer, Archiv. 2e Serie, T. I, p. 350, 392, 609, T. II, p. LIV, LXVI, LXVI-LXXVI, 35, 353, 78, 79, 87, 121-206, 472, 475, 353, svv. 564 svv, 557.
Kist en Rooyaards, Archief, D. III, bl. 407. 2e Serie, D. III, bl. 317-320, D. VIII bl. 351. Chr. v.h. Hist. Genoots. (Reg.) De levensbeschrijvingen van Grotius, door Brandt, Burigny, Luden. Navorscher, Regist. Nederl. Spect., 1860, 1862.
Du Thou, Hist. Sui temp., 1. I: H. Grotii, Belg. Phoen. Manes. (Ind.) Bentivoglio, Relat. delle Tregua di Fiandra, p. 298: Moreri, Biogr. Univ., N. Biogr. Génér., Biogr. hist. Oetinger, Bibl. Biogr. p. 1334: Sismondi, Hist. d. Republ. Ital. T. XII, p. 234: l'Abbé St. Real, Conjur. contre Nenise; Carleton, Lett. et Negec. (Ind.) L'Aubery, Mem., p. 296, 368, 396.
Bauer, Jöcher, Adelung en Rotermund, H. Gelzer, Prins Moritz und Oldenbarneveld, eine Politische und Kirchliche Krise der Niederlande in Frauenfeld Schweiz Mus Th. III, S. 167.
Vondel, Palamedes oft vermomde Onnozelheyd, trsp. Annt. 1630, 1664, 1671 enz.
Fr. Duim, Het regtsgeding van J.v.O., en Annt. 1745.
J. Nomsz., Oldenbarneveld, trsp. Amst. 1787 m. pl. Bibl. d. Maats. van Nederl. Lett., D. III bl. 442. Bibl. Tydem., hss. p. 41. Bibl. Halth. (Reg.) Muller, Cat. v. Portr.
|
|