winter-concert tot aan de komst van den kundigen muzijk-directeur Böhme. In 1832 viel hem de moeijelijke post van organist aan de groote kerk ten deel, waarvoor hem niet de noodige liefde en ijver maar wel de middelen ontbraken om zich als een volkomen goed gevormd organist te doen gelden. In 1848 werd hij als directeur der choraal oefening tot bevordering van het protestantsche kerkgezang benoemd en was daarvoor tot zijn dood werkzaam. Hij overleed 30 Dec. 1843, bij zijne vrouw Eleonore Conradine Sophie Gerecke van Helmstadt, waarmede hij in 1826 in den echt trad, 5 kinderen nalatende. Mr. C.A. Vriezendorp en de predikant F. Michelsen hielden toespraken bij zijn graf, waarbij ook het treffend Abendlied (vs. 1 en 3), van F. Kublau en het Begräbnisslied (vs. 1 en 7) van H.G. Nägeli met eenige instrumenten begeleid, gezongen werden. Aan den zeeschilder J.C. Schotel, droeg hij 3 door hem gecomponeerde Polonaisen op.
Hij maakte zich ook als componist verdienstelijk, zette de Volksliederen, de Star der Hoop, de Hoop vierstemmig voor mannenstemmen en maakte ze door den druk gemeen.
Zie Caecilia, Alg. Muzijk. Tijdschrift 1854. bl. 48, 49. Gregoir, les artistes musaciens Neerl. p. 139; G.D.J. Schotel, leven van J.C. Schotel bl. 139.