[Sibrant Occo]
OCCO (Sibrant), zoon van den vorlge, in den aanvang der 16e eeuw te Amsterdam geboren, werd in 1541 schepen zat ook in de jaren 1543, 1545, 1551 en 1553 in de schepenbaak zijner geboortestad en bekleedde in 1556, 1558, 1560 en 1562 er de burgermeesterlijke waardigheid. In 1549 vergezelde hij Stratius, raad van Gelderland, op kosten van 't gemeene land, naar Denemarken, om over het verhoogen van den Soutschen tol te klagen. Volgens Pontanus was hij een zeer geleerd man, die met Andreas Alciatus, Viglius van Zuichem van Ayta en Janus Secundus in briefwisseling was Petrus Apherdianus, die hem zijne Epigrammata moralia opdroeg, getuigde dat hij niet onbedreven was in de dichtkunst en de latijnsche dichters gaarne las.
Vóór die Progymnasmata van Aphtonius, in 1532 bij Soter (Heijl) en de werken van R. Agricola in 1539 bij Gymnicus, beide te Keulen in het licht verschenen, wordt een brief van Alart aan dezen Sibrant Occo gevonden.
Zie Pontanus Discript. Amst. lib. II. C28; Valerius Andreas Bibl. Belg. p. Bat. S. II, p. 17. Foppens Bibl. Belg. T. II p. 1047; Jöcher, Adelung, Kok, Wagenaar Vaderl. Historie D. V bl 352; Beschrijv. van Amsterd. D. III bl. 88 D. XI bl. 203; Chronijk van het Hist. Genoots. D. II bl. 44.