[Mathias Meijers]
MEIJERS (Matthias), omstreeks het midden der 16e eeuw in de Luiksche Kempen geboren, trad te Maastricht in de orde der Dominikanen en bekleedde er omstreeks 1599 en 1605 de betrekking van prior. Eenige jaren te voren, reisde hij naar Hasselt, waar hij vernomen had dat de hervorming was ingeslopen, en veld won, vermomd in de kleeding van een boer, wijl de wegen onveilig waren, en men het vooral op R.C. priesters had gemunt. Zijne vermomming baatte niet, hij werd beroofd en naar Breda gevoerd, waar men hem mishandelde, in den kerker wierp en op rantsoen stelde. Zijn klooster te Maastricht, in 1567 en 1578 door de Calvinisten geplunderd en verwoest, was buiten staat het te betalen. Toen verkocht zijne moeder haren inboedel om die som te voldoen en haar zoon te verlossen. Na zijne bevrijding werd hij, op zijn verzoek, om zijne moeder, die zich om zijnentwil van alles beroofd had, te kunnen ondersteunen pastoor te Meeuwen in de Kempen. Na haar dood keerde hij naar zijn klooster terug, waar hij omstreeks 1641 in hoogen ouderdom overleed.
Hij schreef:
De Nominibus Dei. 8o.
Zie de Jonghe, Belg. Domin, p. 276, 277; Quctif en Eccard, T. VI. p. 524; Paquot, Mém. T. II. p. 239.