[Daniel VII heer van de Merwede]
MERWEDE (Daniel VII heer van de) en Wieldrecht, ridder, werd in 1341 door Graaf Willem IV gemaakt baron van de Merwede, welke heerlijkheid hij van hem tot een onversterfelijk erfleen ontving (wordende zij te voren van de heeren van Voorn en 't Huis van Gaasbeek te leen gehouden) blijkens extract uit de sententie vanden hoogen raad te Mechelen 18 Mei 1560 gewezen. Hij was een der VII baanrotsen, die met den voors. Graaf, nevens zijn broeder Floris en zijn oom Clacs van de Merwede op Cosme-en Damiane-dag 1345 tegen de Friesen bij Stavoren, dood bleef. Volgens Troissant gebood hij over 33 gewapende mannen, die alle gevangen werden gehouden, zonder dat de Friesen er één op losgeld wilde stellen. Van hem gewaagt een oud hands. van 1409 dus:
‘Den vijften zulde dus verstaen,
Hij droech van keel duergaen
Een faes van zilver gebisanteert
Van goude soe wast geblaseneert.’
Hij huwde Juffer Johanna van der Eem, en liet na: Daniel VIII, Nicolaas, Diderik en Floris die volgen.
Zie van Loon, Aloude Reg. van Holl., D. V. bl. 535; Mattheus, Anal. T. II., p. 233, 300; Chron. de Traj. et ejus comitatu, p. 560; Balen, bl. 1107; Froissard, Vol. IV. Dh. LXXXVII. p. 223; Wagenaar, V.H. D. III. bl. 260; Smids en Schotel t.a.p., bl. 112.