Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 643]
| |
bij hunnen wijkpredikant M.J. Broen aangegeven om tot leden der Hervormde kerk te worden aangenomen. Dit werd den eerstgemelden geweigerd, alleen omdat hij tot het genootschap der vrije metselaars behoorde, en den laatstgenoemden omdat hij niet wilde beloven zich nooit in dat genootschap te zullen begeven. Beide leverden een beklag over die weigering bij den kerkeraad van Nijmegen en de staten van Gelderland in. Deze laatste begrijpende dat de predikant en de kerkeraad te ver gegaan waren, en geen voldoende reden van hun gedrag gegeven hadden, geboden dat deze twee personen om die reden niet langer van het lidmaatschap der kerk zouden geweerd worden. De broeders Merkes verzochten nu den leeraar om vervordering van hunne zaak, overeenkomstig dit staatsbesluit, doch deze vond goed den minnelijken weg niet te bewandelen, hun ten minste geen bescheid te geven, maar kerkeraad te beleggen, in welken men besloot zich tot den magistraat der stad te vervoegen, met verzoek om handhaving en bescherming. Dit bewoog de gebroeders Merkes den predikant en den voorzitter van den kerkeraad geregtelijk te dagvaarden. Deze dagvaardigingen kwamen te gelijk met een verzoekschrift des kerkeraads tot den magistraat van Nijmegen. Tot bescheid gekregen hebbende ‘om in deze zaak naar rade te doen,’ deden zij er verslag van aan de broeders, met bijvoeging van zich te vervoegen waar het behoorde. Na eenigen tijd toevens vonden de broeders zich gedrongen den weg van regten in te slaan, en ten Hove een verzoekschrift aan te bieden, om, ingevolge van het vroeger gegeven gunstig staatsbesluit, waaraan men zich onttrok, behandeld te worden. De Staten gaven andermaal bevel om de broeders Merkes niet langer te weeren, en dat, indien zij mogten goedvinden zich elders te laten aannemen, de predikant, wien dit staatsbesluit werd vertoond, zulks zou hebben te doen, en daarvan een behoorlijk getuigschrift te geven, welk getuigschrift de kenkeraad van Nijmegen gehouden zou wezen te aanvaarden. Hiervan gaven zij verslag aan den predikant Broen, met betuiging dat zij den zachtsten weg hun aangewezen, om zich buiten de stad te doen aannemen, zouden inslaan, hem verzoekende geen nieuwe zwarigheden te maken, of te helpen maken, wanneer zij zich met dit getuigschrift bij den Nijmeegschen kerkeraad vervoegden. Geen zeer minzaam antwoord van Broen ontvangen hebbende, zetten zij hunne zaak voort bij den predikant te Beuningen en Ewijk, die een getuigschrift gaf, overeenkomstig met het vertoonde staatsbesluit. Zij leverden het bij den kerkeraad in, doch het leed een geruimen tijd dat zij er niets van vernamen. Dit verwijl moede, verzochten zij een besluit van den kerkeraad, 't geen eindelijk in herfstmaand kwam, behelzende: ‘dat de namen der heeren L.A. en F.C. Merkes in 't ledenmaten-boek der kerke aangeteekend, en voor de | |
[pagina 644]
| |
gemeente, naar gewoon gebruik, afgelezen waren.’ Deze zaak maakte toen veel gerucht.
Zie Ned. Jaarb. 1752, D. II. bl. 411-413, 1198, 1268, 1270, 1276; Kok, Vad. Woordenb. (Bijv.) o.h.w. |
|