[Ellardus van Mehen]
MEHEN (Ellardus van), in 1570 te Harderwijk geb., werd in 1598 als predikant te Harderwijk beroepen, in 1619 door Gelderland tot de nat. synode te Dordrecht afgevaardigd, in 1619 bij leening eenigen tijd predikant aan Utrecht gegeven. In hetzelfde jaar begeerde hem de gemeente van Amsterdam, doch de gewestelijke synode en gemeente weigerden zijn ontslag. In 1637 werd hij hoogleeraar aan de hoogeschool te Harderwijk, tot wier stichting, in 1600, en verheffing tot academie van geheel Gelderland, in 1617, hij veel had toegebragt. Behalve de Godgeleerdheid, onderwees hij ook vóór de komst van Thysius, de Hebreeuwsche taal. Hij overleed in Nov. 1639.
Wij vinden als vrucht van zijn pen vermeld:
Anker der zielen. Harderw. 1611. 8o.
Recht der Kerke, onder Christelijke overheit in 't Kerkelijke. Harderw. 1616.
Zie Brandt, Hist. d. Ref. D. III. bl. 428, 654, 967; Kist en Royaards, Kerk. Arch. D. III, bl. 612, 660, XIV. bl. 2, 3, 24, 26, 224; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. I. bl. 113, D. II. bl. 647; H. Kroese, Kerk. Reg. d. pred. te Amsterdam, bl. 44; van Rhenen, Kerk. Reg. bl. 33; Kobus en de Rivecourt; Cat. de Groe, bl. 95; Aanh. en verv. op Abcoude, Naamr. bl. 136.