Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk

[M^r. Gerrit Abraham de Meester]

MEESTER (M^r. Gerrit Abraham de), werd den 2 Oct. 1817 te Harderwijk geboren, en in 1841 te Leyden doctor in de regten, na het verdedigen eener dissertatie de judiciis Gelriae tempore Reipublicae Provinciarum Unitarum (L.B. 1841). Twee jaren later verkreeg hij het secretariaat van den gemeenteraad zijner geboortestad. Den 17 Junij 1847 werd hij tot lid der Provinciale staten van Gelderland benoemd en in die betrekking herkozen, toen, na de grondwetherziening van 1848 en de invoering der provinciale wet, de verkiezingen regtstreeks geschiedden. In hetzelfde jaar (1847) benoemde men hem tot

ordinair lid van de Overijsselsche vereeniging ter bevordering van provinciale welvaart, en op zijn benoeming van lid van het Historisch Genootschap te Utrecht, volgde die van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, en der Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden. In 1854 werd hij curator van het Nassausche-Veluwsche Gymnasium, in 1852 commissaris der Zuidzeesche straatweg, in 1854 plaatsvervangend kantonregter, in 1855 burgemeester van Harderwijk, in 1857 lid van het collegie van de zeevisscherijen, in 1862 van de tweede kamer der Staten-Generaal. Zijne Majesteit had hem reeds in 1858 het ridderkruis van de Nederlandsche Leeuw geschonken. Hij overleed 2 Maart 1864, nog geen 47 jaren bereikt hebbende. De Meester had een rond en eenvoudig karakter en was in het staatkundige en wetenschappelijke de historische rigting toegedaan, niet die pseudo-historische partij, die de antiquiteiten van vroegere dagen in den tegenwoordigen tijd wil doen herleven en niet weet te onderscheiden de naauwgezette toepassing van het tegenwoordige van vroegere staatsregterlijke beginselen; maar die ware historische rigting, die in het verledene de grondslagen opspoort van het tegenwoordige.

Hij maakte zich als staatsman, regtgeleerde en geschiedkundige bekend en was een ijverig medearbeider aan verschillende regtsgeleerde en historische tijdschriften, zoo als van de Kronijk en de Berigten van het Historisch Genootschap, van het Weekblad voor Burgerlijke administratie, de Nieuwe Bijdragen voor regtsgeleerdheid, en anderen.

Afzonderlijk verschenen:

De staten van Gelderland onder het licht der Geschiedenis, (eerst in Ned. Jaarb. voor Regtsg. en Wetg.)

Zie Nijhoffs Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudheidk. D. VII. bl. 117-118.

Over de verdiensten van Karel V als Nederlandsche wetgever.

Zie Nijhoff, t.a.p.

Bedenkingen tegen het voornemen om de heidevelden door eene overbevolking te doen ontginnen. Arnhem 1847.

Voorts gaf hij:

Het St. Jansdal of 's Heeren Loo, in Nijhoffs Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidk. D. VI. bl. 93.

Aanteekeningen omtrent een paar Veluwsche bosschen. T.a.p. D. VII. bl. 294.

Het dertiende artikel der Unie van Utrecht. t.a.p. D. IX bl. 213.

Chronologische opgave der perkamenten der 13 en 14 eeuw, berustende in het archief der stad Harderwijk, in Kronijk v.h. Hist. Genoots. Charters uit het Archief van Harderwijk, van 1315-1498. T.a.p. D. XV. 1859 bl. 281, D. IX. bl. 018 volgg. D. X. bl. 355 volgg.

Register van losse brieven van 1500-1543, van 1543-

in Gelderland doen gelden, in Nieuwe Bijdr. v. Regtsgel. en Wetgeving, D. II. St. II. (Amst. 1852).

Karel V en zijne plakaten. Ald. D. V. St. 2.

De grondlegger onzer vrijheid Prins Willem I, voorstander van het centralisatie stelsel. Ald. D. VI. St. 2. (1856).

Onderzoek naar den staatsregterlijken toestand en de betrekking der onafhankelijke heerlijkheden onder de vrije republiek. Ald. D. VIII en IX.

1553, 1555-1560-1560-1577. T.a.p. D. XVII. 1861, XVIII. 1862.

De staten van Gelderland, onder het licht der Geschiedenis, vervolg in Ned. jaarb. voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving. 1846-1847.

Hoe lang en hoeverre heeft het beginsel van volkskeuze zich

Begrooting voor de provincie Gelderland, een bijdrage tot de kennis onzer koloniale legers, in Staatkundig en Staathuishoudk. jaarboekje, 1850, 1851, 1863.

Over de gemeentebesturen en statistiek. Ald. jaarg. 1854.

Iets uit eene belangrijke finantiele commissie in de voorgaande eeuw. Jaarg. 1852.

Bezoldiging der gezanten onder de republiek en de Generaliteitsloterij. Jaarg, 1854.

Het vermogen der gewesten om in evenredigheid de gemeene lasten te dragen, gedurende de republiek. Jaarg. 1855.

Opgave van eenige prijzen van levensbehoeften. Jaarg. 1855, 1856.

Een blik in de begrooting der Maats. van Weldadigheid. Jaarg. 1863.

Na zijn dood verscheen:

Geschiedenis van de staten van Gelderland, van den oorsprong tot heden. Utr. 1864. 2 dn. (vermeerderde herdruk van bovengenoemd werk.)

Zie zijn biographie in Verslag der Jaarl. Vergad. der Maats. v. Ned. Letterk. 1864.