Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Benjamin van Medenbach]MEDENBACH (Benjamin van), was zoon van Jacobus van Medenbach, pred. te Ermelo, en van Henrica Tollius dochter van Alexander Tollius, hoogleeraar in de Griekshe taal en welsprekendheid te Harderwijk. Na aldaar onder de hoogleeraren Meijer en Cremer in de godgeleerdheid gestudeerd te hebben, werd hij (1719) te Elburg tot de predikdienst toegelaten en den 4 Sept. 1721 tot adjunct predikant | |
[pagina 464]
| |
te Ermelo beroepen. Hier hadden sedert 1604 geen andere predikanten dan van zijn geslacht gestaanGa naar voetnoot1). In 1724 werd hij beroepen naar Lutjebroek en te Ermelo, door zijn broeder Jacobus Philippus opgevolgd. In 1730 vertrok hij naar Winkel, waar hij in 1768 emeritus werd en den 28 Mei 1774 overleed. Hij huwde Susanna Witsonius, dochter van Joachimus Witsonius, die hem twee kinderen schonk, o.a. Cornelia Henrietta, gehuwd met Mr. Antony Wakker, advokaat te Harderwijk. Hij was een geleerd man. Men heeft van hem: Zedige aandagt over een aantekening in een brief van een vader aan zijn zoon en in een zekere aanmerkingen tegen Ds. Ger. Kuypers, en zijn getrouw verhaal en Apologie in 4o. Amst. 1751. Borstwapen ter zedige verdediging tegen onregtmatige verdenking over het agterblijven uitgaeen van het tractaatje, genaamt zedige aandagt enz. Amst. 1751. 4o. Bijbels onderzoek tot ontdekking van de gestalte van beroerde en verslagen zielen, tot verzagting van hedendaagsche verschillende gedagten en redeneeringen over de benautheden en daarop gevolgde blijdschap van veele in Gods kerk, in deze later dagen voorgevallen, en een vertoog over misvattingen van een Naamloos schrijver in zijn Ja en Neen boekje: met opheldering van verscheide zaken. Alkm. 1751. 4o. Schriftuurlijkheyt over de uyterlyke en zinnebeeldige onreinigheid en deszelfs tijdsbestek van 40 of 80 dagen der Israelitische zoon of dochter teelende vrouwen. nevens deszelfs geestelijke reiniging door voor- en tegenbeeldigen offerdienst, tot verstant van Lucas II:22, 23. Alkm. 1759. Schriftuurlijk ligt over des Heeren dag onder het N.T. in haar grondbeginsel aangewesen. De voortreffelijke gestalte der Evangelie kerke in het laatste der dagen uit Apocal. XXI, XXII voorgesteld. Verklaring over de eigentlijken en geestelijken zin der besnijdenis, nevens de ware reden van de juiste tijdt van den agsten dag bevolen, uit Lucas II:21a. De drie laatste in het 5e deel van den Bundel van godgeleerde-, oudheid-, geschied- en letterkundige oeffeningen. Amst. 1759. | |
[pagina 465]
| |
Zie Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. I. bl. 193; Keppel, Naamr. v. pred. in Gelderl. bl. 101; Paauw en Veeris, Vern. kerkel. alphabeth., bl. 134; Boekz. d. Gel. Wer. 1729 a. bl. 482, 1741a. bl. 96, 1757 a. bl. 560; 1758 a. bl. 71, 685, 1759 b. bl. 71-78; 1774 a. bl. 719. |
|