Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 371]
| |
het huis en de goederen van Hillegersberg, waarvan hij bezitter was, werd 15 Dec. 1385 door hertog Albrecht met het huis te Riviere beleend, op voorwaarde van dezen burg voor den graaf te openen, zoo vaak hij daartoe vermaand zou worden. Den 1 Aug. 1393 werd hij tot ridder geslagen toen hij zich, benevens andere Edelen verbond, ‘op verbeurte van lijf en goed om het huis te Riviere gedurende een jaar ten behoeve van hertog Aalbrecht ende tot nyemant anders’ te houden, en dit kasteel voor den graaf te openen ‘sijnen wille daermede te doen, ende hem daarmede te behelpen’ zoo vaak hij daartoe vermaand zou worden. Waarschijnlijk bevond hij zich bij het talrijke leger van Hollanders, Zeeuwen, Henegouwers en Engelschen, dat in 1396 door hertog Aalbrecht te Enkhuizen werd verzameld en den 22 Aug. van daar tegen de Friesen van wal stak. Stellig was hij bij den tweeden togt in 1398, tegen de Friesen tegenwoordig en zette daarenboven 5 manschappen bij. Hij onderscheidde zich gewis bij die gelegenheid, want 25 Oct. 1402 vertrouwde hertog Aalbrecht aan hem en aan Gooswijn van Poel het bevel over het slot en de bezetting van Stavoren, welke stad men, na het uitdrijven der Hollandsche bezetting, met kracht van wapenen had moeten heroveren en sedert behouden. Op zijne goederen wedergekeerd, werd hij op den 15 en 16 Julij 1405, en later op den 12 Oct. 1407, met zijne manschappen door den graaf van Oostervant opgeroepen ten strijde tegen den heer van Arkel. Den 19 Aug. 1407 ontmoeten wij hem onder andere edelen in 's Graven voedering en kleederen te Hagestein, en omstreeks het midden van Dec. daarna, voer hij met Philips van Dorp, thesaurier, Arend van Duivenvoorde, Gerrit van Zijl en Mauweryn van der Does over Rotterdam naar Woudrichem tot verdediging der frontieren. Vervolgens verbond hij zich met Johan van Brederode, door den eed van ledigman (homagialis vasallus et homo ligeus) zijn leven lang aan Hendrik V, koning van Engeland, die hem, op den 28 Mei 1413, daarvoor bij wijze van leen, eene jaarlijksche wedde van 25 marken of 50 Engelsche nobelen schonk. Hij diende waarschijnlijk dezen vorst in zijnen oorlog met Frankrijk, en was welligt tegenwoordig bij de bestorming van Harfleur en bij den zegepraal van Azincourt. Later (13 Febr. 1419) ontmoeten wij hem bij het vredeverdrag tusschen gravin Jacoba en haren oom Jan van Beijeren binnen Woudrichem gesloten. Hij huwde: 1 Elisabeth Alpberts dochter van der Horst, bij wie hij twee zonen verwekte: Adriaan zijn opvolger, Hubrecht, in 1405 als edelknaap vermeld en Oda die met Otto van Hoogstraten in het huwelijk trad. 2 Machteld van den Werve, dochter van Hubrecht van den Werve en Volcwijf van den Berghe. | |
[pagina 372]
| |
Zie Mieris, Charterb. D. III. bl. 332, 429, 598, 641, 642, 673, 721, D. IV. bl. 20, 81, 526; Bat. ill. bl. 1002; Vriend des Vaderl. l.c.; Schied. alm. l.c.; van den Hoonaard, Beschrijv. v. Hillegersberg, Bar. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg Plakaatb. v. Friesland, D. III. bl. 333, 334; de Geer, t.a.p. bl. 64 volgg.; Kok, v. Hoogstraten. |
|